Suzanne Weterings is ecoloog. Met haar gedichten wil ze kinderen anders laten kijken naar dieren en planten.
Net als in haar debuutbundel Een krekel in mijn slaapzak (2021) vallen Weterings gedichten op door de compacte en eenvoudige verwoording, waardoor ze ook jonge kinderen kunnen aanspreken. Het openingsgedicht is illustratief voor haar aanpak: met weinig woorden in een doordachte schikking biedt ze een verfrissende kijk op een tuinbank via een voor kinderen heel herkenbare personificatie en een eindrijm dat het gedicht als het ware omarmt:
de houten bank
in onze tuin
glundert breed
van poot tot poot
na een lange winter
eindelijk
weer eens iemand
op zijn schoot
Weterings kijkt niet alleen naar de natuur als een dichter, maar ook met de ogen van een kind. De ik in de gedichten praat tot een kikkervisje of een mier, een waterval, een bos of een storm. Voor jonge kinderen zijn het levende wezens. Ze stelt ook veel vragen en benadert de natuur met verwondering. Aan de waterval vraagt ze: ‘blijft jouw water/ altijd vallen?// of is het ook/ een keertje op?’ En aan de storm die haar wakker houdt, stelt ze de vraag: ‘kun je ook waaien zonder kabaal?’ Via het neologisme ‘zomersneeuw’ geeft ze een andere kijk op het omlaag dwarrelende berkenzaad. De wind waait anders door de herfst als een persoon voor te stellen: ‘vandaag slooft/ de herfst/ zich eens even/ anders uit.’ En een blaadje op het water wordt een eiland waar de ik zo graag op zou gaan zitten. Bij dit en andere gedichten valt op hoe motieven uit Weterings vorige bundel opnieuw opduiken. In Een krekel in mijn slaapzak werd een drijvend blaadje een bootje voor een mier.
Sterk is ook hoe Weterings met klanken en ritme sfeer weet op te roepen. Neem de tweede strofe van ‘tropisch heet’: ‘lome bomen/ staan sloom/ in het blauw/ van de lucht’. De illustratie bij dit gedicht laat ook duidelijk Miriam Bouwens’ tekentalent en verbeeldingskracht zien. Door grashalmen en bloemen uit te vergroten en het kind als Alice in Wonderland te verkleinen zodat ze op een gebogen grashalm kan liggen, zie je ook op de tekening de natuur met nieuwe ogen.
Eindigen doe ik met het laatste gedicht ‘krokussen’ dat in al zijn compactheid de kracht van poëtische woorden illustreert dankzij het verrassende ‘doen alsof’ en de rijmcombinatie ‘gras’ – ‘winterjas’:
De eerste bloempjes steken
hun gele hoofdjes uit het gras
ze doen alsof het lente is,
maar ik loop in mijn winterjas
Jan Van Coillie