Het opvallendste verschil tussen poëzie voor kinderen en voor volwassenen zit niet in de poëzie zelf, maar wel in de illustraties. Dichtbundels voor kinderen en jongeren zijn bijna altijd ruim geïllustreerd, bij volwassenen is dat een zeldzaamheid.
De interactie tussen gedichten en illustraties is doorgaans heel intens en soms ook ronduit opmerkelijk en verrassend. Dat is zeker het geval in Wij zijn even naar de verte. Tineke Meirink maakte collages met mooie stenen die ze vond. Erik van Os schreef er gedichten bij die de figuren van steen extra tot leven brengen. ‘Extra’ jawel, want het is op zich al wonderlijk hoe Meirink met enkele lijntjes, vooral oogjes en mondjes, de stenen leven inblaast, waardoor je de uitdrukking ‘koud als steen’ meteen vergeet. De hand van de kunstenaar schept een ijsschots, een boot, vogels, vissen, tanden, gezichten, huizen, een regenwolk, een auto, een slak enzovoort.
De meeste gedichten van Erik van Os mag je lichtvoetig noemen, het ritme huppelt vaak en de dichter speelt met klanken en woorden. Dat levert soms een speels contrast op met de zwaarte van de stenen, bijvoorbeeld in ‘Boot de te koop’: Moet je zo’n boot van steen wel willen, vraagt de ik zich af of moet je ‘daar niet te zwaar aan tillen’, kun je het beter even uitproberen of de bouwer vragen om een lichter bootje te bouwen … ‘Of je maren en bezwaren/ – toedeledokie! laten varen/ en gewoon erop vertrouwen.’ Op de collage blijft de boot van steen in elk geval drijven, tegen de achtergrond van een oud boek, met de linnen rug als zee en de beige cover als lucht.
De lichtheid van de verzen wordt vaak versterkt door een combinatie van klank en ritme. Een mooi voorbeeld is ‘Naar school om schattig te worden’, waarin het ritme dartelt als het schaapje en de alliteraties het gedicht extra laten klinken:
Ik studeer voor schattig schaapje.
Elke dag van zes tot zes
komt een lammetje mijn wei in,
geeft me schattig-schaapje-les.
Dartelen, dat is het moeilijkst
maar ik oefen dag en nacht
…
De lichtheid steekt ook in de dichterlijke kijk op de stenen collages, die telkens weer verrast. Neem ‘Slaap, steentje, slaap’, bij een collage van twee gebogen steentjes in een omhelzing in een sigarenkistje. Een stemmig slaapliedje met verrassende regels als ‘want de wekker van de wereld/ hoeft voor jou nog niet gezet.’ Of ‘zwerf nog maar een eeuwtje door/ zwerf maar tot het tijd is voor/ een heerlijk hunebed.’ Een grote vogel op een kleine berg inspireert tot een gedicht over de kracht van fantasie. In het gedicht kan die vogel overal overheen kijken, met als slot: ‘Hoe dat kan, dat ik dat zie?/ ik heb een berg/ fantasie.’ Knap, hoe het enjambement op het eind de vaste uitdrukking een nieuwe betekenis geeft. ‘Lefvogel’ staat bij een prent waarop twee steentjes met een paar lijntjes pootjes, een vleugel en een staartje krijgen, maar vooral een gezicht. Het oogje geeft in combinatie met de vorm van het vogelkopje een ingetogen, verlegen indruk. Die past perfect bij het gedicht, waarin de ik begint dat hij wel durft te zeggen wat hij denkt, maar ‘durven zeggen wat ik voel?’ …dat is wat anders. Dan kantelt het gedicht in een intiem liefdesvers, met mooie, klank- en beeldrijke slotregels: ‘En dat je dat heel dichtbij/ – door een deurtje in mijn dromen – op zijn dichtst bij mij kon komen// en me zachtjes zeggen zou/ iets met ook en van en jou.’
Een paar keer speelt Van Os met nonsensklanken, in de traditie van Edward Lear, Lewis Carroll of Shel Silverstein: ‘maar hou als mens dus net als hens/ het leven leuk en licht en speels/ met af en toe een s teveels.’ (‘Twiets’); ‘Eerst kropten alle kroppia’s./ Ze krupten als een kriks./ Daarna gedrup van droppia’s/ Ze drupten van de driks.’ (‘Binnenpretje’)
Het titel- en meteen begingedicht bevat een intrigerende paradox: ‘We zijn even naar de verte.’ Naar de verte gaan klinkt op zichzelf al vreemd, maar als je ver weg zou gaan, dan is dat niet voor even. Het slotgedicht ‘Verte in zicht’ maakt de cirkel van de bundel mooi rond. Het schommelende ritme, de herhalingen en parallellie zorgen voor een sfeervol, stemmig en warm gedicht voor het slapengaan. Lees maar hoe de beelden in het gedicht het beeldje op de illustratie warme adem in blazen:
Met de armen van papa
als burcht om me heen.
Armen van wol
ook al zijn ze van steen.
Jan Van Coillie