Tien kleine gele eendjes komen uit de grote rubbereendjesmachine. Voor ze vertrekken krijgen ze een rode bek en blauwe oogjes. Daarna worden ze netjes ingepakt in een kartonnen doos en met een truck naar een schip gebracht. De reis naar verre landen is begonnen. Maar dan gaat het mis. Een storm zwiept de doos over boord en de tien rubbereendjes drijven uit elkaar. Ze varen alle kante
n uit: naar het oosten het westen, het noorden en het zuiden. Naar links en naar rechts, omhoog en omlaag en eentje drijft zomaar heen en weer. Die negen eendjes ontmoeten een bijzonder dier dat hen zijn kunstjes toont: de dolfijn springt, de zeehond blaft, de pelikaan kleppert, de walvis zingt enz. Maar wat is er met tiende eendje gebeurd?
Het drijft rond op de grote zee. Om hem heen is alleen maar water en lucht. De volgende morgen verschijnt een moedereend met kleine kwakende eendjes. Als het weer donker wordt drijft het eendje met hen mee naar huis. ‘Kwak!’ zegt moeder eend als het tijd is om de slapen. ‘Kwak! Kwak! Kwak!’ antwoorden de kleine eendjes. En het kleine rubbereendje dat zegt gewoon ‘Piep!’