Frederik werkt op een kantoor waar hij nieuws uit kranten knipt en er stapeltjes van maakt. In geen geval mag je iets voor jezelf uitknippen en dat is nu nét wat Frederik op een dag doet. Hij ontdekt immers het overlijdensbericht van Peter Paulus Prachtmans , een man die hij dertig jaar geleden Pepa noemde en die hij sindsdien nooit meer terugzag.
En dan gebeurt het: Frederik wordt kleiner en jonger. Op het knipkantoor herkent niemand hem nog, nu hij een jongetje geworden is. Frederik wordt uit zijn kantoor gezet, opgesloten door de portier en bijna meegenomen door de kinderbescherming en aangehouden door de politie. Hij probeert in zijn flat te geraken maar de slotenmaker weigert hem binnen te laten. Niets lukt want niemand herkent in hem de man Frederik tot hij in het park het meisje Frommel ontmoet. Frommel wil vooral met Frederik spelen maar bij haar en haar moeder vindt hij ook luisterbereidheid. Zij geloven in zijn vreemd avontuur.
Aan Frommel en haar moeder vertelt hij eindelijk hoe hij als negenjarig jongetje bij zijn pleegouders weg moest omdat zijn biologische moeder wou dat hij bij haar kwam wonen. Met de hulp van Frommels moeder krijgt Frederik een antwoord op de vraag die hij zich al die jaren stelde: ‘ Waarom wilden Pepa en Moma me niet meer zien?’ Zodra Frederik ontdekt dat zijn pleegouders net zo erg geleden hebben onder het afscheid als hij zelf, krijgt Frederik zijn normale gestalte weer.