Al in zijn eerste tekeningen bij Het Beertje Pippeloentje van Annie M.G. Schmidt toonde Jan Jutte zich een liefhebber van eenvoudige vormen. Die voorkeur, ook voor primaire kleuren, werd sterker door de jaren heen. In zijn nieuwe boek zoomt hij in op de cirkelvorm en de kleur rood. Daardoor doen de illustraties denken aan het werk van Hervé Tullet en Hector Dexet.
Als je de cover openvouwt, zie je een kunstenaar die met zijn penseel een rode cirkel heeft geschilderd, met daarrond vlekken en strepen die aan de Nieuwe Stijl doen denken. Op de titelpagina kijkt een kind met een groen punthoedje vol verwondering naar de titel, waarin de O van rond op een rode zon lijkt. Het is een uitnodiging om vol verwondering in het boek te ontdekken wat een rode, ronde vorm dankzij de verbeelding van de kunstenaar allemaal kan worden: een bal, een bes, een luchtballon, maar ook een hoofd, een kop, een wiel, een lolly, een trommel en zoveel meer.
Op elke prent, hoe eenvoudig ook, valt iets ongewoons te ontdekken: de giraf en de olifant in de mand van de luchtballon, de wilde strepen op de olifant, de buiging die het rode stoplicht maakt, het touwtje boven het gewicht van de gewichtheffer … De jonge kijkers zullen vooral genieten van de grapjes in de prenten: de krokodil met lolly, de gekke man met een grote, rode bal als buik, de haas die met zijn pijltjesgeweer in de roos mikt enz.
Een van de leukste prenten komt op het einde, waar drie matrozen een rijdansje doen op hun sokken. De eerste draagt een krokodillenmasker, maar het merkwaardigst is de tattoo van een zeemeermin die in stukken over hun drie lichamen ligt. Op hun petten dragen ze een rode pompon, die met het woord ‘PLUIM’ wordt aangeduid, wat bij de jonge kijkers met wie ik het boek doornam wel even voor verwarring zorgde.
Nadat de zon in zee zakt op de laatste prent, is het feest voor het oog nog niet voorbij. Op de schutblaren kun je nog meer rode, ronde vormen ontdekken, van een wak in het ijs tot een spin aan een draad uit een spitse neus. Spits, grappig en verrassend, zo mag je dit boek zeker noemen.
Jan Van Coillie