De lange ondertitel van Oliver Jeffers’ nieuwste boek is veelzeggend: ‘Hoe we hier zijn gekomen en welke kant we op kunnen. Het verhaal van de mens. Tot dusver.’
Het boek begint bij het begin van alles: ‘Hoe is het allemaal begonnen.’ ‘Met vuur, denk ik’ Want vuur zorgde voor energie die zich verplaatste van de maag naar de hersenen, waardoor woorden en verhalen ontstonden. Maar wat verder wordt dat eerste antwoord ontkracht. Het begon al eerder met onze handen waarmee we gereedschap maakten en uiteindelijk een raket en speelgoed en kunst. Of nee, het begon nóg eerder, toen we voet aan wal zetten en de aarde veroverden. Maar waar willen we heen? We zijn niet, zoals sommige voorspelden, in de ruimte gaan wonen, maar wonen hier, op onze aarde, ‘waarop we denkbeeldige lijnen hebben getrokken, zodat we weten wie we zijn en wie niet, waar we horen, en waar niet.’ Meteen sluipt de kritiek op de mensheid van nu het boek binnen.
Het is belangrijk afstand te nemen om de grenzen tussen zij en wij te overstijgen, want ‘eigenlijk bestaan alleen WIJ’. Dit soort uitspraken zet aan het denken, zoals ook de volgende: ‘Mensen houden van warmte, op hun huid en in hun hart’ of ‘Wat we echt het liefste willen, is samen zijn.’ Al die uitspraken worden ook omgezet in eenvoudige, heldere beelden. Dat mensen van warmte houden wordt afgebeeld door iemand bij een haardvuur met brandend hart, in warme rode en oranje kleuren. Het samen zijn wordt afgebeeld door twee handen met wijsvingers die elkaar bijna raken.
Het boek beklemtoont ook het belang van verhalen ‘die ons een veilig gevoel geven, en een idee van waar we staan op de lijn van de tijd.’ Essentieel hierbij is dat we ons denken veranderen: ‘We vinden steeds weer, dat het gaat om goed of fout in plaats van om je best doen.’ Enkel vanuit dat laatste kunnen we een toekomst opbouwen. Uiteindelijk hebben we nood aan nieuwe, grote verhalen die mensen verenigen in plaats van te verdelen. Die verhalen vertelt Jeffers niet, al geeft hij wel aanzetten in de beelden die hij gebruikt van het schip waarvan we niet langer de passagiers zijn, maar de enige bemanning, of van de bomen in een bos (‘allemaal even belangrijk’). In elk geval moeten het verhalen zijn waarbij we voorbij onze eigen levens denken, zodat we ze kunnen blijven vertellen over de generaties heen.
Dit boek wordt gepresenteerd als een boek voor jong en oud. Toch richt het zich op de eerste plaats tot volwassenen, dat blijkt duidelijk uit het uitvoerige nawoord waarin de auteur vertelt waarom hij het boek maakte en zijn geloof uitspreekt in de kracht van kunst en verhalen, van nieuwsgierigheid en fantasie. Die, veel meer dan wetenschap, kunnen de toekomst leefbaar maken: ‘Het doel van kunst is onmerkbaar de grond onder mensen hun voeten vandaan halen. Wetenschap, technologie, techniek en wiskunde gaan om hóé we dingen doen. Kunt is waaróm we ze doen. Verhalen zijn misschien wel de belangrijkste kunstpijler.’ Als volwassenen die boodschap via dit boek aan kinderen kunnen doorvertellen, zou dat een mooi begin zijn.
Jan Van Coillie