In dit verhaal keren we terug naar de 13de eeuw. Het meisje Aleid laat zich inmetselen in een kleine kluis bij de kerk. Ze wil in het reine komen met haar verleden, boete doen en troost zoeken bij God. Via een open venster krijgt ze voedsel en kan ze communiceren met de buitenwereld. Een deur met tralies verbindt de kluis met de kerk. Alleen de pastoor heeft de sleutel.

Ook al koos Aleid zelf voor dit vreemde bestaan, toch is ze erg eenzaam. God lijkt niet op Aleid te wachten, de gedachten tollen rond in haar hoofd en ze twijfelt over haar keuze. Maar stilaan krijgt ze meer aandacht voor de buitenwereld. Ze ontdekt de geheimen die mensen van het stadje meedragen en haar soms ook toevertrouwen. Aleid wordt ook geconfronteerd met de katharen die de Kerk als ketters (= mensen die niet in God geloven) beschouwt. Als ze dan de kans krijgt om te leren lezen en zelf kan kennismaken met de Bijbel, begint ze zichzelf vragen te stelen over de Kerk en de pastoor.  Zal Aleid in de kluis blijven of voor de vrijheid kiezen?