Uit ervaring weet ik hoe populair grappige gedichten bij kinderen zijn. Deze nieuwe bloemlezing met meer dan 100 grappige gedichten zal zijn weg naar het publiek dan ook wel vinden.
Toch ben ik minder enthousiast over de selectie dan bij de vorige twee magistrale bloemlezingen van dezelfde uitgever: Ik wou dat ik een vogel was en Een wonderprachtig dier. De aanpak is vergelijkbaar: bij bestaande illustraties uit een Engelse bloemlezing (uitgegeven door het gerenommeerde Nosy Crow) worden gedichten geplaatst van Nederlandse en Vlaamse dichters. Dat lukte bij de vorige bloemlezingen wonderwel, maar daar kon geput worden uit een veel ruimer aanbod. Door het criterium ‘grappig’ en doordat (op een paar uitzonderingen na) enkel geselecteerd werd uit poëzie voor kinderen, was het aanbod veel kleiner. Daarbovenop beperkten de illustraties de mogelijkheden. Daardoor kon minder geselecteerd worden uit bestaande bundels en bevat deze bloemlezing meer gedichten uit het tijdschrift Dichter en speciaal voor dit boek geschreven gedichten. Het gevolg is dat de kwaliteit erg wisselend is, met nogal wat zwakke rijmen of gedichten met een flauwe inhoud die te veel naar kinderen neer buigt, met te weinig uitdaging of originaliteit. Bovendien zijn heel wat sterke, grappige gedichten uit de kinderpoëzie niet opgenomen, omdat ze niet bij de illustraties passen.
Gelukkig bevat deze bloemlezing toch nog een ruime keuze aan sterke gedichten die je doen glim- of schaterlachen door een ongerijmde, onverwachte wending, die het wezen uitmaakt van humor. Rebelse gedichten zoals het klassieke ‘De regenworm en zijn moeder’ van Annie M.G. Schmidt (‘Dus doe nooit wat je moeder zegt,/ dan komt het allemaal terecht.) of de ‘Handleiding’ om snoep te stelen uit de kast van Stijn Vranken. Verrassende verzen over een olifant die zichzelf te klein vindt, een varkentje dat turnkampioen wil worden, een hond die het huiswerk Engels opeet (met een geinig slot), hollende huizen of de schreupel en de Friep. Verrassend is het ongepubliceerde, strak berijmde, ongerijmde, scabreuze ‘Gaten’ van Joke van Leeuwen:
Als in mij geen gaten zaten
waar moest ik mijn snot dan laten
en mijn drollen en mijn plas
en mijn eten en mijn drinken
en waar moest ik dan door praten
als mijn mondgat er niet was?
Ieder schip met zoveel gaten
zou hier naar de bodem zinken
maar ik heb een mensenlijf
en ik zinkt niet, want ik drijf!
Het gedicht verrast ook omdat het een compleet andere kijk geeft op de illustratie van het kind dat zalig dobbert in een zwembad. In ‘Draken’ speelt Van Leeuwen dan weer op haar typische manier met klanken: ‘ik heb/ muhmuhmama/ ze guhguhgezien/ de duhduhduhdraken/ wel tuhtuhtuhtien … Er zijn wel meer gedichten waarin met letters of woorden gespeeld wordt, soms met speelse neologismen als ‘sloenen en slinnen en sloepertjes’ en de ‘kinkajoe’ of de ‘babiroesa’. Er is voor elk wat wils. Zo werd ik ook verrast door het verfrissende spel met letters in ‘Kattenalfapret’ van Annemarie van den Brink of het onderkoeld grappige poëtisch proza in ‘Mijn spreekbeurt’ van Bette Westera. Wie het stappenplan ‘voor kinderen en volwassenen die geen serieuze voorwoorden willen lezen!’ hanteert dat vooraan in het boek staat, vindt ongetwijfeld zijn gading in dit boek.
De fraaie vormgeving, de kleurrijke illustraties en de voor kinderen aantrekkelijke humor in veel gedichten maakt van deze bloemlezing toch opnieuw een hebbeding.
Jan Van Coillie