Na 11 jaar krijgt Manthe van haar grootouders een vreselijke waarheid te horen. Haar ouders en zus zijn niet verongelukt, ze werden vermoord door haar oudere broer Tibo, die in de gevangenis zit. Plots lijkt haar hele leven vals te zijn. Manthe voelt zich alsof ze geen vaste grond meer onder de voeten heeft. Ze was pas 7 toen het gebeurde, dus ze heeft niet veel eigen herinneringen. Ze wist natuurlijk niet beter dan te geloven wat iedereen haar vertelde. Na de waarheid te weten stelt ze dan ook alles wat ze weet en wat men haar ooit verteld heeft in vraag: ‘Ik ben bang dat mijn leven nog verder uit elkaar zal vallen. Wat als alles wat ik tot hiertoe geloofde – van mijn ouders, van ons gezin – een grote zeepbel blijkt te zijn, Arne? Wat dan?’ Manthe wordt gek van de mallemolen aan vragen en gevoelens. Ze moet op zoek naar antwoorden. De enige die haar die antwoorden kan geven is Tibo. Er zit dan ook niets anders op dan hem te gaan bezoeken. Wanneer ze tegenover elkaar zitten, krijgt Manthe het heel moeilijk: ‘Hoe vertrouwder zijn trekken worden, hoe meer ze die van de foto’s overlappen, hoe meer hij terug mijn broer wordt en hoe minder de moordenaar.’ Er blijft één grote, duistere vraag haar denken beheersen: waarom heeft hij het gedaan?