Lucas Beigne is een doorsnee joch. Hij woont met zijn moeder in de stad en elke zomer trekt hij, samen met haar, naar zijn grootvader op het platteland. Dit jaar is echter niets zoals het was. Lucas wil liever met zijn vrienden in de stad ‘chillen’.
Trouwens, wat moet hij in dat grote huis nu grootvader overleden is? Zijn moeder houdt echter voet bij stuk en zo komt het dat Lucas, zwaar tegen zijn zin, de broeierige zomerdagen doorbrengt in grootvaders afgelegen huis. Door het dakraam bespiedt hij Soeur, de zuster, die het aanpalende oude klooster bewoont. Via deze weg ontdekt hij dat Soeur bezoek heeft van een Amerikaanse dame Ruth en haar tienerdochter Caitlin. Lucas en Caitlin raken opnieuw met elkaar in contact. Blijkbaar speelden ze reeds als kleuters samen. Meer nog, er hangt een vleugje romantiek in de lucht.
Dan beginnen de tongen van de dorpelingen zich te roeren. Lucas’ grootvader zou tijdens de tweede wereldoorlog de Duitsers op de hoogte gebracht hebben van het feit dat het klooster joodse verstekelingen herbergde. Als Lucas zijn moeder met deze geruchten confronteert, stuit hij op een ondoordringbare stilte. Uiteindelijk vertelt Caitlin hem alle details. Lucas reageert verbouwereerd. Hij weet niet wat hij hiervan moet denken. Net op dat moment worden zijn moeder en hij het slachtoffer van een inbraak.
In een poging zijn moeder te beschermen, stapt hij een wapenzaak binnen, waar hij de charismatische Benoît ontmoet. Die heeft op alles een antwoord en, in tegenstelling tot de rest van het dorp én Caitlin, lijkt hij Lucas’ grootvader niet alleen te verdedigen, maar zelfs te vereren. Voordat Lucas er erg in heeft, trekt Benoît hem mee in een spiraal van rechts-extreme haat en zelfs geweld.