Zo raar

Zo raar

Onze recensie

Op de achterflap wordt de Noorse Inger Hagerup vergeleken met Annie M.G. Schmidt. Wie beter kan haar vertalen dan Bette Westera, die wel eens de hedendaagse Annie Schmidt genoemd wordt.

Dat het hier om een prestigieus project gaat, blijkt ook uit het feit dat het boek geïllustreerd is door Paul René Gauguin, kleinzoon van de beroemde Franse impressionist. Hij maakte vooral knettergekke collages die geregeld invloed verraden van Picasso maar ook van de Finse auteur en illustrator Tove Jansson met zijn Moemins.

Niet alleen de illustraties maar ook de meeste versjes zijn nonsensicaal of toch fantasierijk en grappig. Veel verder gaat de vergelijking met Schmidt echter niet. Wat mij betreft, zijn ze veel minder sprankelend dan die van de Nederlandse dichteres. De meeste versjes zijn – ook in de vertaling – vlot berijmd, maar vele hebben niet veel meer te bieden dan een mager verhaaltje op rijm over een kevertje, olifanten, een schoenlapper, egel of roodborstje.

Ik miste ook geregeld een verrassende clou. Af en toe rijmt een versje niet, maar ook dan neemt het meestal niet echt een vlucht.

Neem bijvoorbeeld ‘Kom dan’:

‘Kom maar, meesjes!
Kom maar snoepen van ons voer.
Niet bang zijn,
we eten jullie alleen op
als het echt niet anders kan.

En waarschijnlijk krijgen we jullie
dan niet eens te pakken.’

Enkel het (verzwegen) perspectief van de kat geeft het vers iets extra’s. Toch bevat de bundel ook een aantal verrassingen. ‘In de wrakken van de schepen’ heeft meer vaart en vooral meer klank en samenhang binnen de absurde situatie die het oproept. De eerste regels slepen je meteen mee:

‘In de wrakken van de schepen
op de bodem van de zee
zemen kwallen zonder strepen
alle ruiten van de schepen
tot ze glanzen als een spiegel.

En de vissen helpen mee.’

‘Als de luiken gaan piepen’ en ‘Op zijn tenen sluipt de avond’ spreken aan door de bijzondere sfeerschepping en de rake beeldspraak.

Ook ‘Bloeiende erwt’ heeft een originele beeldspraak en een sterk ritme:

‘Ik lijk op een vlinder; maar fladder niet rond.
Ik sta op mijn stengel te wiegen.
Mijn worteltjes houden me vast in de grond.
Ik kan met mijn vleugels niet vliegen.’

‘Pennelientje pennelotje’ is een verrassend speels versje over (leren) schrijven.

‘Afgetrapte schoen’ beklijft doordat er onder de schijnbare nonsens veel gevoel schuilt:

‘Wat een ellende!
zucht een schoen in het vuilnisvat.
Afgetrapt en uitgelopen
lig ik hier
een lege schoen te zijn.
Een lege losse linkerschoen,
ook dát nog.’

Zo raar bevat inderdaad vooral versjes over rare toestanden, maar het is zoeken om gedichten te vinden die de kwaliteit halen van de kinderverzen van Annie M. G. Schmidt.

Jan Van Coillie

Nieuw

Thema's

Leeftijd

Auteur