We moeten je iets vertellen is een boek om te koesteren. Zo vaak komt het niet voor dat een auteur erin slaagt om álle personages in een boek levensecht en doorleefd te typeren.
De ik-verteller is de dertienjarige Hazel, een intelligente maar onzekere puber met een hart van goud. Ze is geboren met een hazenlip, waardoor ze altijd een buitenbeentje geweest is. Als haar ouders vertellen dat ze gaan scheiden, wil ze erachter komen waarom, in de hoop er toch nog te kunnen voor zorgen dat ze bij elkaar blijven. Dat wordt moeilijker wanneer ze tijdens de vakantie naar haar oma op een afgelegen eiland wordt gestuurd zodat haar moeder en vader hun leven terug op de rails kunnen zetten. Hazel is behoorlijk boos, te meer omdat haar oudere zus met een vriendin mee mag en haar jongere broer met een vriendje. Hoewel ze maar een kleine rol spelen in het verhaal, worden ook zus en broer krachtig neergezet. Rivka is direct, zelfstandig en bazig, Nathan gevoelig en impulsief.
In het huis van haar oma komt Hazel dankzij brieven en foto’s beetje bij beetje achter het ‘geheim’ van haar vader en meteen achter de reden voor de scheiding. Haar dementerende oma speelt hierbij een belangrijke rol. Ze bevestigt Hazel en maakt haar sterker. Haar reactie wanneer Hazel haar vertelt over de jongen die haar ooit zei dat ze niet kan zoenen, spreekt boekdelen. Ze stelt zichzelf ook kwetsbaar op wanneer ze terugdenkt aan de kinderjaren van haar zoon. Maar misschien nog belangrijker is Kean, een jongen met wie het meteen klikt. Hij blijkt een goede luisteraar die veel vragen stelt en zich nooit opdringt. Hazel typeert hem als volgt: ‘Hij is een labyrint, intrigerend. Hij verrast me steeds.’ Marlies Slegers typeert hun ontluikende verliefdheid heel herkenbaar.
Niet alleen de personages blijven bij, maar ook de natuurlijke manier waarop de auteur gevoelige thema’s verwoordt. Oma’s beginnende dementie wordt niet geproblematiseerd, maar je voelt in haar eigen reacties en die van Hazel en anderen wel de impact ervan. Hoe juist voelt niet het volgende kleine fragment waarin oma er zelf over begint:
‘Sorry, het is mijn hoofd. Het doet niet altijd meer wat ik zou willen. Soms vergeet ik dingen. Mijn hersens slijten.’
‘Geeft niet, oma.’
‘Nou, dat geeft dus wel,’ zegt ze een beetje vinnig.
Met heel veel warmte en inlevingsvermogen typeert Slegers ook de bijzondere band tussen Kean en zijn autistische neef Raaf. Volgens Kean stoppen veel mensen hem te snel in ‘het autismehokje’. Voor hem is Raaf gewoon zichzelf: ‘Mensen worden soms ongemakkelijk van hem. Hij heeft wat moeite met sociale omgang. Jij en ik leren dat vanzelf, maar hij weet vaak net zo goed hoe dat moet. Dus zegt hij vaak dingen die anderen lastig vinden.’ Geleidelijk aan gaat ook Hazel Raafs eigenheid waarderen.
Alle nieuwe ervaringen op het eiland en niet in het minst de ontdekking van het ‘geheim’ van haar vader zorgen ervoor dat Hazel ‘in één klap een stuk volwassener’ is geworden, zoals ze het zelf verwoordt na een openhartig gesprek met haar vader. Als ze een jaar later haar vader met zijn grote jeugdliefde Dominique samen ziet, beseft ze ‘Het klopt namelijk wel, tussen hen.’ Die kleine zin slaat ook op de indringende manier waarop Marlies Slegers haar personages neerzet en haar verhaallijnen uitwerkt.
Jan Van Coillie