We bakken een dierentuin: ik val wel voor dergelijke verrassende titels. De coverillustratie verduidelijkt meteen de speelse invalshoek. Twee kinderen, wit en bruin, rollen een enorme lap deeg en snijden er dierenfiguren uit.
Het begin is letterlijk uitnodigend: ‘Kom je spelen?/ Vandaag, de hele dag?/ Zal ik je vertellen wat bij mij thuis allemaal mag?’ Ook al loopt de derde regel ritmisch minder lekker, elke kleine luisteraar is allicht nieuwsgierig naar wat er zoal mag. De volgende prenten laten dat zien: de twee kinderen spelen in een ‘berentrein’, gemaakt van grote dozen, ploeteren in een plonsbadje, klimmen in bomen, op visite bij de uilen, bakken een dierentuin ‘van deegolifanten en-giraffen’, loeien en blaten als ze boerderijtje spelen, fantaseren dat ze vliegen als de vlinders die ze met stoepkrijt tekenen, tellen in hun kleur- en fantasierijke vogelboom, rennen in de wei, spelen toneel én gaan heel laat slapen in een ‘dierendroomhotel’. Het slot herneemt de beginregel: ‘Kom je bij me spelen?’ Het antwoord ligt voor de hand: ‘Ik denk van wel.’ De rijmcombinatie ‘hotel’ – ‘van wel’ zorgt voor een mooi slotakkoord. Ook elders bieden de rijmen extra voorleesplezier, al kan Törnqvist hier nog vooruitgang boeken: enkele rijmen klinken gekunsteld: ‘Bij mij thuis mag je loeien en blaten,/ […]/ net als mijn koeien en mijn schapen’ of ‘Ik kan heel goed tellen:/ één-twee-drie, vijf-twintig-tien./ In onze vreemde-vogel-boom/ leer jij het ook misschien.’
De slotillustratie is een van mijn favorieten, met de twee kinderen elk onder een dekentje op een logeermatras tussen minibedjes in allerlei vormen voor de meest diverse knuffels. Al even innemend is de prent van het jongetje op zolder, zijn hoofd rustend op zijn ‘voorleesslang’ van wel honderd meter lang. Die wil je meteen in elke voorleeshoek ophangen. Maar eigenlijk is elke prent betoverend, met speelse details die peuters uitnodigen om aan te wijzen en zelf te vertellen.
Jan Van Coillie