In moeilijke tijden ontdekken veel mensen de kracht van poëzie. Poëzie die kan troosten en opbeuren, die gevoelens op zo’n manier kan verwoorden dat je ze helderder ziet dan ooit tevoren. Dat geldt evenzeer voor kinderen als voor volwassenen.
In de Nederlandstalige poëzie voor de jeugd neemt Daniel Billiet een bijzondere plaats in. Al meer dan 40 jaar is hij actief als dichter maar ook als pleitbezorger van poëzie voor jonge lezers. In Waarom het nooit bananen regent bundelt hij een kleine honderd gedichten uit zijn rijke oeuvre. De bundel is ingedeeld in negen afdelingen die de klassieke thema’s uit de kinderpoëzie bestrijken: ouders, broers en zussen, ik, dieren, natuur, school, de wereld en vriendjes en liefjes. De originaliteit van deze bundel steekt niet in de thema’s, maar wel in de manier waarop Billiet ze benadert: vanuit een verrassende, vaak confronterende kijk, vaak met (scherpe) humor en in een eigenzinnige, geregeld speelse bewoording.
Neem ‘Voetbalspel’, over wat er speelt tussen een vurig supporterende vader en zijn voetballende zoon. Haarscherp verwoordt het de spanning tussen bemoeizucht en vaderliefde, met een verrassend slot dat aan het denken zet: ‘Toen ik vorige week van het veld droop,/ ontdekte hij mijn oordoppen./ Hij liep rood aan en sloeg toen zijn beide/ armen om me heen en fluisterde/ in mijn oor: ‘5-0 voor jou!’ De illustratie van Paul Verrept is al even poëtisch. Door een gat in de rug van de vader zie je de zoon stokstijf staan op het veld. De bundel bulkt van de verrassingen in woord en beeld, maar ook van de prettige herkenningen, zeker voor wie vertrouwd is met het werk van Billiet. De beginregels van ‘Vaders’ bijvoorbeeld, herinnerde ik me meteen: ‘Gemaakt om heerlijk dichtbij te zitten/ zwijgen. Ze kunnen stralen/ als je iets fijns hebt gedaan./ Maar zichzelf in woorden vertalen,/ lukt niet zo best.’ Versregels die je nooit vergeet … voor mij zijn ze een kenmerk van sterke poëzie.
‘Roken’ is typerend voor Billiets vaak inktzwarte humor: het is een snijdend, maar allerminst belerend betoog met een beeld van longen dat kan tellen, als ‘twee verschrompelde zakjes teer’. Een titel als ‘Een gewone oma’ roept bij Billiet net het omgekeerde op: ‘ze voelt zich thuis in al haar/ rimpels en in een gele bikini.’ De titel ‘Handleiding voor inbrekers’ werkt in confrontatie met het gedicht nog meer verrassend. Het gaat over oma bezoeken in coronatijd (zonder dat de term valt). Het centrum zit op slot, maar oma en de kleine ik niet, net als vele oudjes die gretig mee dansen met de bezoekers buiten.
In de afdeling ‘ikke’ merk je in elk gedicht hoe sterk Billiet zich kan inleven in gevoelens en gedachten van jongeren, en ook hier gebruikt hij vaak humor en absurde kronkels die je doen nadenken over groeien en ouder worden, over jezelf zoeken en je angsten overwinnen: ‘Als de hond blaft op de derde/ trede, het licht niet vlucht/ voor mijn sleutel het slot vindt,/ dan zal er geen briefje liggen:// ‘Schat, ik kom wat later thuis.’ Elk woord staat waar het moet staan. Ook in ‘Giraffen’ voel je hoe de woorden zorgvuldig uitgekozen zijn, waardoor de beelden die ze oproepen meteen oplichten: ‘Drinken gebeurt met grote tegenzin./ Ze schuiven lang de benen uit elkaar/ en schuw nippen ze van hun spiegelbeeld.// Ze lijden aan laagtevrees.’ Zo’n beeld dat je meteen bijblijft werkt de dichter ook uit in ‘Uit het geheime leven van bomen’, waarin hij het ondergrondse wortelnetwerk verbindt met de herinneringen aan zijn opa. De afdeling ‘Zo’n mooie, rare wereld’ bevat de meeste geëngageerde gedichten, bijvoorbeeld over Dulcia die ‘haar bed zo moe’ is: ‘Een matras van karton,/ dekens van papier,/ lakens van wind.’
Deze recensie afronden doe ik met ‘Wat boeken doen’, een prachtige, krachtige ode aan het lezen, waarvan de tweede strofe precies verwoordt wat veel gedichten in deze bundel kunnen doen: ‘Zo woelen woorden/ zich los van de zinnen, vlammen/ op in mij, binden mij/ vleugels aan, zingen van de wereld.’
Jan Van Coillie