Innemend is hij, die speelse, ondeugende kleine tijger, zoals hij over het voorblad trippelt. Maar hij kan ook best boos zijn, dan brult hij en wordt zijn boosheid extra in de verf gezet door in te zoomen op zijn gezicht en zijn gebrom in grote letters te drukken. Maar is zijn woede wel echt angstaanjagend?
Als zijn grote broer er hem bij het begin van het boek op wijst dat hij niet één dier bang kan maken, wil Kleine Tijger het tegendeel bewijzen. Hij probeert het bij Everzwijn, Olifant en de apen, maar telkens komt hij er bekaaid vanaf. Uiteindelijk zit hij klein en ineengedoken tegen een grijze achtergrond. Zijn gezicht spreekt boekdelen.
Hoe teleurgesteld hij ook is, als (voor)lezer en luisteraar heb je intussen wel veel plezier kunnen beleven aan het klankspel van zijn getrippel en gegrom. En Kleine Tijger geeft niet op. En jawel hoor, het lukt het iemand bang te maken, wat een slot oplevert vol zelfrelativering. Trippelende tijger brengt op een originele manier de spanning in beeld tussen klein zijn en groot (willen) worden.
Jan Van Coillie