Alfie wil de slimste mens ter wereld worden, althans volgens Ciel en zij kan het weten want ze zijn echte vrienden. Hij is de enige uit de klas die haar begrijpt en ze houden allebei een ‘mooiste-woorden-lijst’ bij. Die kunnen ze gebruiken, want ze hebben elk hun problemen.
Ciels ouders zijn uit elkaar en ze krijgt een nieuw zusje of broertje, wat ze helemaal niet wil. Alfie is met zijn vader gevlucht uit een ver land en dreigt uitgewezen te worden. Zijn diepste wens is te blijven en daarvoor bedenkt hij de wildste plannen. Inspiratie haalt hij bij de juf die ‘gruwelijk goed’ kan vertellen en uit het verhaal van meneer Podonski, de klusjesman van de school, wiens grootvader na de oorlog hielp om mijnen op te ruimen uit de zee.
Na een verhaal van de juf vouwen ze samen kraanvogels, maar dan krijgt hij door zijn ultieme plan ruzie met Ciel. Uiteindelijk leggen ze het weer bij, al helpt dat niet om Alfie te kunnen doen blijven. Gerda De Preter typeert de vriendschap tussen Ciel en Alfie levensecht, wars van idealisering. Knap is ook hoe ze het verdriet en de angst van Alfie veeleer suggereert dan beschrijft, waardoor de lezer uitgenodigd wordt om mee te denken en te voelen. Over zijn pijnlijke verleden laat hij overigens weinig los, maar net daardoor voel je intens met hem mee.
Dat De Preter met weinig woorden gevoelens en situaties kan typeren, blijkt ook uit de manier waarop ze Ciels ervaring van de scheiding verwoordt, met zinnen die meteen beklijven: ‘Een paar weken later ging ook papa weg. Er waren harde woorden gevallen en niemand had ze opgeraapt’ of ‘Ik zat naast hem. Maar dat zagen ze niet. Dichtbij is soms heel ver.’ Ook raak getypeerd is Ciels ‘nieuwe’ oma. Zij houdt er een bizarre hobby op na, die Ciel in verlegenheid brengt, maar uiteindelijk ook helpt: ze schuimt recepties af, ook al is ze niet uitgenodigd. De bijzondere prijs die Ciel dankzij haar wint en waarmee ze Alfie een mooi afscheidscadeau kan bezorgen, is echter te duidelijk een ingelaste zijsprong. De auteur had overigens nog andere verhaalelementen mogen schrappen of subtieler uitwerken. Zo is Ciels denkbeeldige vriend Elias soms zo gemeen dat het niet geloofwaardig meer is.
De lezer hoeft ook niet expliciet te vernemen dat Ciel hem zelf heeft bedacht. Het nadeel van alle zijsprongen is dat het verhaal een sterke rode draad mist, het brokkelt geleidelijk wat uit elkaar. Ondanks deze schoonheidsfoutjes is Toen Alfie verdween een rijk verhaal dat de lezer confronteert met de emotionele kant van de vluchtelingenproblematiek. Tussendoor krijgt de lezer nog andere boodschappen mee die zo kernachtig verwoord zijn dat ze meteen aan het denken zetten. Ik geef er twee: ‘De allermooiste dingen komen vanzelf naar je toe.’ En ‘ Je krijgt niet altijd wat je wilt. Maar je moet wel weten wat je wilt.’
Jan Van Coillie