Tijs is een 13-jarige jongen. Zijn ouders zijn net gescheiden . Opeens moet Tijs heel snel groot worden. Tijs is een gevoelige jongen die zich alles wat er rond hem gebeurt, heel hard aantrekt. En oh ja, ook een jongen die weg is van de natuur en wilde dieren zoals tijgers.
Meestal woont Tijs bij zijn moeder. Ze is neerslachtig en vol zelfmedelijden sinds zijn vader vertrok. Intussen bouwt die vader, bij wie Tijs af en toe op bezoek gaat, wel een nieuw leven op met een nieuwe vriendin, in een nieuw huis, in een nieuwe stad. Tijs durft niet te puberen, want zijn moeder voelt zich zo slecht. Hij durft niet ongehoorzaam te zijn, want dan begint zijn moeder te huilen. Hij durft zelfs bijna niet meer op bezoek te gaan bij zijn vader, want dan reageert ze bitsig en achterdochtig. Stilletjes aan wordt Tijs iemand anders. Hij heeft nog steeds het lichaam van Tijs, maar hij merkt dat vooral de gedachten van andere mensen zijn leven beheersen.
Hij moét veel en mag weinig, en dan vooral van zichzelf, aangezien hij niemand tot last wil zijn. Hij let voortdurend op zijn woorden, hij houdt zijn adem half in. Hij probeert zelfs zijn gedachten te controleren : de slechte moéten weg en de goede moéten erin. Heel vermoeiend, zeker voor een jongen van 13. En dan vertrekt hij samen met zijn moeder op vakantie naar India. Zijn idee. Hij hoopt dat de reis de negatieve sfeer kan omkeren. Hij maakt zichzelf wijs dat dit gaat lukken, als hij maar een echte tijger in het wild te zien krijgt.
Tijs beseft niet dat de zware last die hij meesleurt, niet gebonden is aan Nederland en dat de scheiding van zijn ouders niet allesbepalend is. Slechts stilaan ontdekt hij dat de blokkades ook in hemzelf zitten, en dat ze niet weg zullen gaan door naar de andere kant van de wereld te reizen.
En dan wordt Tijs weer ‘ik’. Op het moment dat hij vlakbij de tijgers in India is, maar ze tot zijn grote frustratie niet vindt, barst de bom. Hij maakt zich letterlijk en figuurlijk los van zijn moeder en loopt weg. En dan beslist hij, helemaal alleen, dat hij zijn eigen gang mág gaan, zijn eigen gedachten mág hebben, zichzelf mág zijn; in plaats van steeds weer de angst, het verdriet en de twijfel van andere mensen ( vooral dan zijn moeder) te moeten voelen, volgen en ondergaan.nAlle puzzelstukjes vallen in elkaar. Tijs keert terug en confronteert zijn moeder met zíjn gevoelens, zíjn gedachten, zíjn leven. En zij luistert, eindelijk. Ze vertelt dat ze hem wel degelijk graag ziet. Samen gaan ze weer op zoek naar de tijger, en vanzelfsprekend vinden ze hem nu wel. In het woud, in het wild. Zoals hij écht is.nn