Zoals je van Edward van de Vendel mag verwachten, is deze nieuwe dichtbundel opnieuw een fantastische geschenkdoos vol verrassingen.
Het openingsgedicht ‘voor iedereen die geen oom of tante heeft’ zet meteen de toon. In het spoor van Van de Vendels succesrijke bundel Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt geeft het gedicht een ongewoon, ontregelend advies mee: heb je volgens je ouders geen ooms of tantes, geloof ze niet zomaar en eis om alle familiegeheimen te onthullen. Voor je deze ‘goede raad’ verteerd hebt, ben je al meegesleept door de vloeiende regels vol verrassende enjambementen en rijmvondsten:
Ik ben een kind
van ouders die geen broers hebben
en ook geen zussen.
Nou ja, dat zéggen ze,
maar ondertussen
kan dat niet waar zijn –
het moet maar eens klaar zijn
met onze familiemysteries.
We weten uit Netflixseries …
Verder in de bundel vind je nog gedichten voor wie geen tante of oom heeft, met als centraal advies: gebruik je verbeelding en verzin er een. Je buurvrouw bij wie je altijd stekjes ging halen, maak je tot tante Ava, die ‘plants sprak met haar handen.’ ‘Tante Juf’ is een al even originele liefdesverklaring aan die fantastische juf waar je op het eind van het schooljaar geen afscheid van wil nemen. En ‘Waarom zou je voorwerpen niet als familie kunnen zien?/ Denk jij van niet misschien?’ Lees dan maar ‘Tante Bedje’. En in ‘Er zijn zoveel manieren om familie te zijn’, een ‘gedicht met zes coupletten en een paar toneelaanwijzingen’ neemt de ik uiteindelijk een hond als neefje.
De kracht van de verbeelding staat op poëtische wijze centraal in het gedicht over oudtante Toos, de ‘verzinkoningin’ in wier wereld de kleine ik altijd binnen wil. Ook al is ze de gezondste niet meer, het kind noemt haar een roos die elke keer mooier bloeit. Waarop de oudtante repliceert: ‘want kom je, zoals ik, aan het eind van de tijd,/ dan heb je maar weinig/ aan werkelijkheid./ Daarom zal ik jou altijd mijn schatkistje noemen,/ en jij mij/ de bloemigste bloem van de bloemen.’ Of hoe metaforen kunnen werken om diepe emoties te vatten.
Emoties zinderen in alle gedichten (én in de bijzonder expressieve illustraties van Philip Hopman) en telkens weer weet Van de Vendel die op een originele manier te verwoorden. In ‘Mijn ooms’ gaat het om boosheid en jaloezie wanneer een lievelingsoom een vriend heeft. Knap hoe de dichter het beeld van de wombat gebruikt om het proces van aanvaarding te verhelderen. De ooms in ‘Dichtbijer’ zijn veel avontuurlijker en vrijer, maar ‘mijn vader is dichtbijer/ en oneindig meer/ vanmijer.’ Meerdere gedichten verwoorden een kinderwens. In ‘Zo’n oom’ verlangt de ik naar een rustige, begrijpende oom als tegengewicht voor zijn ‘windhoos-ooms’. In ‘Happier’ zou de kleine ik zich gelukkiger voelen bij zijn tante die enge dromen weg streelt en zijn oom die gitaar speelt. ‘Tante Rieta’ verwoordt misschien wel het moeilijkst te verwoorden gevoel. Het is een rouwgedicht waarin de ‘meest bijzondere tante’ uiteindelijk de gestorven moeder blijkt te zijn. Ook hier vaar je mee op het ritme van de versregels waarin sporadische rijmen en krachtige beelden de emoties in bedwang houden. Tante Rieta had springveren onder haar voeten ‘om boven alles uit te komen’. En ze genoot van de zon ‘die zijn allermooiste stralen/ met lange, trage halen/ over haar huid/ uitstreek. ‘
Het laatste gedicht maakt de cirkel rond door net als het eerste een vorm van ‘goede raad’ te geven. ‘Slanke tante Anke’ doet niet alleen nadenken over (te) dik zijn, maar ook en vooral over de verhouding kind-volwassene: ‘En zo wordt moeder klemgezet./ En wie zojuist heeft opgelet/ begrijpt dat dit een keerpunt is/ in heel de denkgeschiedenis/ van kind, van moe, van jou, van mij./ We leerden allemaal wat bij./ Dáár hebben wij dus tantes voor./ Hartelijk dank./ Eet nu maar door.’
Wat dat ‘keerpunt’ precies inhoudt, moet je zelf invullen. En schuilt niet daarin de kracht van poëzie? In het uitdagen om in te vullen wat onder of tussen de woorden verborgen zit?
Jan Van Coillie