In 2022 zal het precies honderd jaar geleden zijn dat Carter het bijna ongeschonden graf van Toetanchamon ontdekte. Door die spectaculaire ontdekking werd Toetanchamon de beroemdste aller farao’s uit het Oude Egypte. Een farao ook die niet alleen tot de verbeelding blijft spreken maar ook wetenschappers én schrijvers blijft fascineren. Terwijl ik het boek van Lida Dijkstra aan het lezen was, zag ik toevallig een televisiedocumentaire met nieuwe wetenschappelijke inzichten over Toetanchamon, waarin ook aandacht ging naar zijn halfzus en echtgenote Anchesenamon. Precies zij geeft Dijkstra een centrale rol in haar roman en alleen dat al maakt die de moeite waard.
Maar er is meer. Dijkstra vertelt haar verhaal in de vorm van een lang prozagedicht, met regels die gecentreerd rond het midden van het blad worden afgedrukt. Dat ‘zangerige’ verhaal wordt afgewisseld met informatieve stukken over onder meer de make-upsoos van Nefertiti (de moeder van Toetanchamon), hoe je een mummie maakt of het dodenboek, voorgesteld als lessen van Amany aan de jongere Toet. Jawel, Dijkstra koos ervoor om de farao en zijn halfzus een roepnaam te geven, een keuze die de leesbaarheid in elk geval ten goede komt. Minder geslaagd vind ik haar keuze om het poëtisch proza te doorspekken met populaire, hedendaagse woorden en uitdrukkingen: ‘Maar ik ben heus machtiger.’, ‘ze stellen geen snars meer voor’, ‘Hopla, daar zijn de goden weer […] Maar nu moesten ze weer aan de bak.’ Allicht wil de auteur daarmee de herkenbaarheid voor jonge lezers van nu bevorderen, maar ze botsen met de historische setting en de poëtische vorm die doorgaans een gedragen karakter heeft. Maar over het algemeen word je wel meegesleept over de versregels en soms gebeurt dat zelfs met een indrukwekkende vaart, zoals wanneer Dijkstra Toets ervaringen beschrijft tijdens een rit op een strijdwagen en een gevecht. In het heetst van de strijd vergeet hij zelfs de klompvoet die hem anders zo hindert.
Naast de poëtische vorm en de interessante hoofdpersonages is het vooral de weergave van het dagelijkse leven aan het hof van de farao die boeit. Dijkstra slaagt erin om een geloofwaardig en levensecht beeld daarvan te geven. Je krijgt als het ware een inkijk in dat leven door de zuilen van paleizen en tempels door, met aandacht voor kledij, voeding, rituelen en gebruiken maar ook voor intriges en complotten aan het hof. Tegelijk maakt ze duidelijk dat veel van wat toen gebeurde nog brandend actueel is: de vaak onzichtbare macht van ondernemende vrouwen, religieuze conflicten (vooral rond Toets vader Achnaton die een monotheïstische godsdienst invoerde) en zelfs een pandemie, binnengebracht door buitenlandse feestvierders.
De roman is prachtig geïllustreerd door Djenné Fila, die zich duidelijk liet inspireren door hiërogliefen en schilderingen op wanden en dodenrollen. Ze koos voor duistere kleuren (vooral groen, bruin en blauw) die de mysterieuze wereld van de Egyptische goden en mensen schitterend weergeven. Die krijgt zelfs extra schittering door het gebruik van bladgoud. Vaak heb je de indruk rond te waren in een Egyptische graftombe. Indrukwekkend en meer dan zomaar een extraatje bij een origineel verteld historisch verhaal.
Jan Van Coillie