Heel vroeg in de ochtend gaan het olifantje Raju en zijn moeder op pad. Het is barkoud en pikkedonker. Na een tijdje is Raju erg moe. ‘Wanneer gaan we weer naar huis?’, wil hij weten. ‘Straks’, antwoordt moeder olifant. Ondertussen loopt ze gestaag verder: voorbij een rivier met krokodillen, door een oerwoud waar een slang op de loer ligt en doorheen het hoge gras waarin een tijger rondsluipt. De krokodillen, de slang en de tijger halen uit naar Raju, maar voordat ze het jong iets kunnen aandoen, komt moeder olifant krachtdadig tussenbeide. De krokodillen, de slang en de tijger druipen af. Moeder vervolgt haar weg en Raju wil alleen maar weten wanneer ze nu toch naar huis gaan. ‘Straks’ antwoordt moeder olifant onverstoorbaar. Dan doemt er voor hen een berg op. Moeder begint aan de beklimming en Raju volgt met zijn slurfje aan haar staart. Eenmaal boven houdt Raju zijn adem in. Het zicht is adembenemend mooi: het lijkt wel alsof de wereld aan hun voeten ligt.
De tekeningen in dit boek zijn prachtig. Je waant je zo in de savanne. Het kleurenpalet is dromerig pastel. De snoezige kleine olifant is om op te eten; de innige band tussen moeder en jong zo vertederend om te zien. Het verhaalpatroon is repetitief. De herhaling van ‘straks’ maakt het boek ook voor jonge kinderen erg toegankelijk.
Voor volwassenen is het verhaal misschien vrij traditioneel en voorspelbaar, hoe leuk of ‘levenswijs’ de les voor het zeurende olifantenkind ook klinkt. Vooral de knappe prenten van het landschap en de dieren maken Raju’s avontuur bijzonder.
Elke Beckers