‘Ons kasteel aan zee’ … Dat kasteel blijkt een vuurtoren met bijhorend huis waar de twaalfjarige Petra woont met haar ouders en haar zus, dicht bij de witte kliffen aan de Engelse kust. Ze groeit op in een warm nest … tot de Tweede Wereldoorlog die warmte wreed verstoort. Petra’s moeder komt uit Duitsland en is meteen verdacht. Haar zus en vader gedragen zich vreemd en blijken hun eigen geheimen te hebben die Petra niet kan plaatsen.
De manier waarop de auteur die toenemende spanningen in het gezin weergeeft, is indrukwekkend. De beelden die ze gebruikt maken die spanning tastbaar: ‘We waren altijd zo’n hecht gezin geweest, we hadden elkaar altijd vertrouwd, maar er hadden zich geheimen in de ruimten tussen ons gewurmd. En nu werden die geheimen koud en hard, als water dat bevriest in het gebarsten oppervlak van een steen, en begonnen ze ons uit elkaar te wrikken.’ De barsten in het gezin maken Petra echter geleidelijk sterker, zeker wanneer haar moeder naar een interneringskamp wordt gebracht en ze beseft dat ze elkaar moeten helpen.
De inleving in Petra’s gevoelens en gedachten is zonder twijfel de grote sterkte van dit verhaal. Vanaf de proloog leef je helemaal met haar mee en naarmate het verhaal vordert, leer je haar steeds beter kennen als een hypergevoelig kind, gebukt onder grote angsten maar telkens weer overeind komend door een groeiende moed en plichtsbesef. ‘Ik heb een verschrikkelijk wrede fantasie’, zo stelt ze. Die fantasie speelt haar parten, maar helpt haar uiteindelijk ook. Haar angsten projecteert ze in het verhaal van de Wyrm, een zeemonster dat geregeld opduikt in haar dromen. Moed put ze uit de legende van de Dochters van Steen, vier dolmens bij hun huisje die voor haar symbool staan voor liefde, trouw en opoffering. Om Petra’s gedachten dichter bij de lezer te brengen, gebruikt de auteur krachtige beelden, bijvoorbeeld om de toenemende spanningen met haar zus te typeren: ‘Als je een kamer deelt met een broer of zusje, zijn stormen in een glas water nooit zomaar stormen – het zijn orkanen.’ Wanneer haar verwarring toeneemt, voelt ze zich ‘een scheepje in een fles dat alle kanten op kiepte.’ De vertaler leverde hier overigens prima werk.
Niet alleen worden de hoofdpersonages sterk getypeerd, het verhaal is ook vakkundig opgebouwd. Het bestaat uit drie delen die spelen in augustus 1939, voorjaar 1940 en zomer 1940, omkaderd door een proloog en epiloog. De delen bestaan op hun beurt uit korte hoofdstukken, die vaak eindigen op een cliffhanger die de spanning hoog houdt. Vooral knap is hoe de auteur verschillende verhaaldraden verweeft, waarbij elk detail een plaats krijgt, van een trouwfoto die Petra vindt in de kelder en die ‘iets droevigs’ heeft tot de ‘spreekbuis’ in de vuurtoren. Maar meer nog dan door de spanning word je meegesleept door de vele prachtig verwoorde zinnen, bijvoorbeeld wanneer je leest hoe Petra tekent: ‘Ik keek een hele poos naar het uitzicht, en dan deed ik mijn ogen dicht en vouwde de zee en de stenen en de lucht in mijn hoofd samen. Daarna deed ik mijn ogen weer open, pakte mijn potlood en probeerde het allemaal op papier weer open te vouwen.’
Eén keer werd ik wel uit de roes van het verhaal gerukt, wanneer het ware gelaat van mevrouw Baron, leerkracht en ‘oorlogsrechter’ onthuld wordt. De manier waarop zij en haar zoon als nazi-sympathisanten worden getypeerd is zo stereotiep en wat ze zeggen is zo gekunsteld, dat ze als personages ongeloofwaardig worden. Gelukkig is dat maar een kleine wanklank in een meeslepend en intens geschreven verhaal.
Jan Van Coillie