Onheilsdochter

Onze recensie

Yrsa is een Deense die met haar familie in Mimirs Krukje woont. Op een dag brengen de mannen van haar dorp een jonge vrouw (Job) mee van hun rooftocht. Ze schaakten haar uit een klooster in Ganda (Gent) in de hoop dat haar vader, een welvarend man, voor haar veel losgeld zal willen betalen. In afwachting van de betaling van het losgeld verblijft Job bij de familie van Yrsa. Job is dus opgegroeid in de Middeleeuwse Katholieke traditie, terwijl Yrsa en haar dorpsgenoten het meergodendom van de Noorse traditie aanbidden. Dat geeft een heel interessant contrast. Zo kunnen de dorpsbewoners niet geloven hoe anders Jobs wereldbeeld is. De manier waarop die zaken bijna terloops in het verhaal worden verwerkt, vind ik geweldig: ‘De J is van Jezus, hij kwam op een ezel Jeruzalem binnen’, legt Job uit. ‘Jeruzalem is het centrum van de wereld.’ ‘Dat denk je maar,’ zegt Yrsa. ‘Het centrum van Midgard is hier in het Noorden. Bij ons.’(99-100)

Daarnaast geeft het verhaal ook een heel gedetailleerd beeld van het leven in die tijd, in beide leefwerelden. Yrsa heeft een kromme voet, en dat is in haar wereld een slecht voorteken, wat haar kans op de huwelijksmarkt ook torpedeert: ‘U had me moeten vertellen dat het meisje een ongeluksvoet had,’ zei de man. ‘Dan had ik u meteen duidelijk gemaakt dat een verloving niet mogelijk was.’(25) Ook wanneer er op weg naar huis een storm opsteekt op zee en een van de opvarenden overboord slaat, is dat het werk van een god, maar dan wel die van Job: ‘We dachten allemaal hetzelfde: het was de god van het nonnetje die Sporr overboord deed slaan en haar redde.’(81)

Job heeft, zoals het haar achtergrond betaamt, een grote drift om haar geloof uit te dragen. Ze wil alle bewoners van Mimirs Krukje overtuigen van de waarde van haar God. Dat is logisch vanuit haar tijdsbeeld, maar ik stel me daar vanuit hedendaags standpunt meer vragen bij. ‘Job doet haar verhaal aan de bisschop. De bisschop vergeeft haar de leugens die ze vertelde aan de heidenen. Hij vergeeft haar de dood van Njall, die toch maar een goddeloze woesteling was.’ (226) Wie bepaalt er nu wat juist of beter is? En waarom wordt op een bepaald moment of bepaalde plaats een bepaald beeld als ‘juist’ gezien? Waarom is Job meer waard dan iemand die in iets anders gelooft?

Wat me ook meteen opvalt, is dat Yrsa verdraagzaam is ten opzichte van Job en haar geloof: ‘Ik beweer toch ook niet dat jouw god niet bestaat. Misschien is hij er wel, die Jezus van jou. Net zoals mijn goden er zijn. En de Nornen. En de reuzen op Jotunnheim, de doden in Niflheim en de vuurgeesten in Muspelheim.’ (117) Helaas kan je dat van Job niet zeggen: ‘Maar het is omgekeerd. Ik heb jou gered. Van je familie, van je lot en van je suffe afgoden.’ (306)

Ondanks hun verschillen trekken Job en Yrsa veel samen op. Daar zal het feit dat ze allebei als een buitenstaander worden beschouwd wel mee te maken hebben. (Yrsa door haar handicap en Job omwille van haar anders zijn). Het is ook Yrsa die op gegeven moment met Job wegvlucht uit het dorp, om Job in veiligheid te brengen. Daarom zit er niets anders op dan haar terug naar Ganda te brengen.

Yrsa gelooft dat het lot van de mensen door de Nornen wordt bepaald: ‘Heel vaak had Signe over de Nornen verteld, de drie weefwijven die in hun hol onder de wortels van de levensboom Yggdrasil. De Nornen beslissen over leven en dood. Elke beslissing die een Deen in zijn leven neemt hebben de Nornen al voor hem of haar genomen. (68) Nokki bijt het Yrsa eerder toe: ‘wij hebben niks te willen. (..) We moeten de dingen aanvaarden zoals ze zijn. (122) Het feit dat de meisjes allebei het voor hen uitgestippelde pad helemaal durven omgooien is nog straffer als je dus het wereldbeeld van beide dames in het achterhoofd houdt, want ook voor Job is als kloosterlinge de rest van haar leven voor haar uitgestippeld, ze heeft nu tijdelijke geloften gedaan en zal straks haar eeuwige geloften doen.

Maar deze dames durven het dus aan om hun lot in eigen handen te nemen op een moment waarop dat helemaal niet gangbaar was. Die manier van denken strookt dan ook weer meer met een hedendaags tijdsbeeld waarin iedereen – en vooral vrouwen – aangemoedigd worden om hun eigen pad te kiezen en hun dromen na te jagen. Maar als ze hun doel eenmaal hebben bereikt en Job veilig en wel naar het klooster is teruggekeerd, wordt het Yrsa snel duidelijk dat het kloosterleven, waar ze onder lichte dwang is ingestapt, niets voor haar is: ‘Weet je, nonnetje, ik dacht dat ik mijn bolster kon afwerpen. (…) In elk van ons zit iemand anders. Maar in mij zit geen kloosterzuster.’ ‘En in mij zit geen heiden.’ (318) Al snel overvalt ook Job het gevoel dat dit niet (meer) is wat ze zoekt. Ze heeft nood aan meer dan de veiligheid van de kloostermuren en het kloosterleven: ‘De gedachte dat haar leven zich voortaan binnen deze veilige muren moet afspelen is ondraaglijk.’ (329)

Het feit dat het boek een open einde heeft, is dan ook bijzonder, omdat dat de ultieme onzekerheid is, tegenover de absolute zekerheid van iemands lot in Yrsa en Jobs wereldbeeld. Het is een open einde, maar wel eentje vol hoop. Alle mogelijkheden liggen nog open. Zo verweeft het boek eigenlijk de hele tijd ideeën uit de tijdsgeest waaruit Yrsa en Job komen met hedendaagse thema’s. Dat maakt het bijzonder. De grote hoeveelheid avontuur die daartussen is gemengd, samen met de visuele, beschrijvende stijl maken van Onheilsdochter gedroomde vakantielectuur.

Barbara Artoos

 

Nieuw

Thema's

Leeftijd

Auteur