Naar de wolven. Hoezo, wie wil er nu naar de wolven? Dat zijn toch gevaarlijke dieren? Denk maar aan Roodkapje.
Op de omslagillustratie zie je een wolfachtige hond met een kindje op zijn rug een reuzensprong nemen voor een volle maan. Titel en prent wekken meteen nieuwsgierigheid. Het contrast met de openingsprent is groot. Daar zie je een hond zelfgenoegzaam bovenop een berg kussens zitten. Door het kikvorsperspectief zie je hem tegen een blauwe hemel vol roze wolkjes.
De tekst vertelt dat Fabeltje de liefste was en dat iedereen dat wist. Fabeltje is de naam van de hond, een vondst jawel, maar een die veel kinderen zal ontgaan of zelfs in verwarring kan brengen. Voor het overige is de tekst zowel welluidend als raak vanuit het standpunt van de hond verwoord.
Voor Fabeltje verandert alles op de dag dat de bazen zomaar iets nieuws hadden. Fabeltje dacht eerst nog dat het een speeltje voor hem was, maar het was alleen voor de bazen en het mocht alles, zelf binnen poepen en op de bank, de tafel en zelfs het grote bed zitten, ook al kon het niet eens mooi zitten. Op de dubbele pagina zie je een baby zelfvoldaan op een bed liggen, met Fabeltje boos loerend vanuit zijn mand. De buurman brengt Fabeltje op een idee. Die nacht neemt hij ‘het speeltje’ op zijn rug om het naar de wolven te brengen.
Op de tekening zie je hoe hij het een rood kapje geeft. Boven de wieg hangt trouwens een prent van Roodkapje die de wolf ontmoet in het bos. De volgende dubbele pagina, waarop Fabeltje met Benjamin over het landschap scheert, is een feest van kleuren en vormen. Bij de wolven veranderen die vrolijke kleuren in gifgroen, geel en zwart. De geniepige dieren staren likkebaardend omhoog. Toch is de prent niet te akelig omdat zowel Fabeltje als Benjamin glimlachen. Maar dan komt de ommekeer: Fabeltje bedenkt dat Benjamin geen speeltje is maar een puppy die nog veel moet leren. Meteen neemt hij hem in bescherming. Na een reuzensprong belanden ze uit de duisternis opnieuw in een landschap met gele en rode tinten en een veld vol madeliefjes. De omhelzing is zonder meer vertederend.
Het slot knoopt aan bij het begin: ‘Fabeltje was de liefste, dat wist iedereen. Dat wist de baas met het korte haar. Dat wist de baas met het lange haar. En dat wist de baas zonder haar. Alleen Fabeltje twijfelde. Soms.’ Het woord jaloezie valt nergens, maar elk kind dat een nieuw broertje of zusje krijgt zal de gevoelens van Fabeltje herkennen.
Dat dit bewerkstelligd wordt door een hechte interactie tussen tekst en beeld is een verdienste van zowel de auteur als de illustratoren. Anna Woltz weet hoe ze met weinig, maar heel precies gekozen woorden veel kan oproepen. Haar verhaal leeft vanaf de eerste zinnen. Neem daarbij de prenten van de Schuberts die zich hier op hun sterkst tonen en je krijgt een prachtig prentenboek.
Jan Van Coillie