Mirakel

Onze recensie

Wie vertrouwd is met het werk van Marita De Sterck, zal zich meteen thuis voelen in Mirakel. De vertrouwde thema’s van deze schrijfster-antropologe kleuren ook haar nieuwste boek: de bijzondere band tussen grootouder en kleinkind, familiegeheimen, vrouwelijke seksualiteit (met een rol voor de Oermoeder), volkse gebruiken (geloof en bijgeloof) en verliefdheid (met de kwetsuren die daarbij horen).

Het verhaal begint als Ruben na een korte kennismaking de studente Nuri aanneemt om voor zijn grootvader te zorgen. De bejaarde Emiel sukkelt met zijn geheugen en zijn gezondheid. Hij heeft een wonde die hij steeds open krabt, symbool voor een diepere wonde die maar niet heelt. Het klikt meteen tussen Emiel en Nuri. Allebei zijn ze bang voor de nacht waarin diepgewortelde trauma’s naar boven komen. Vanaf het eerste contact raakt ook Ruben in de ban van de mysterieuze Nuri. Ook hij worstelt trouwens met een onverwerkte schuld. Wanneer Ruben Emiel voor zijn verjaardag naar het bedevaartsoord brengt waar hij zijn overleden vrouw leerde kennen, steken oude herinneringen én demonen de kop op, waardoor ook Rubens verleden overhoop wordt gehaald. Want jawel: ‘Het zijn niet de schone souvenirs maar juist de zere plekken die het vlotst door de generaties reizen: de schaafwonden en brandblaren die maar blijven prikken en schrijnen.’ En eindelijk kan ook Nuri iets van haar pijnlijke geschiedenis als vluchtelinge onder woorden brengen.

De Sterck verweeft verschillende verhaaldraden en thema’s tot een intrigerend geheel, waar ze de lezer bij momenten intens in meesleept. Dat doet ze door de informatie goed te doseren en slechts mondjesmaat mee te geven of enkel te suggereren, waardoor ze veel open laat voor de lezer om zelf in te vullen. Door verschillende vertellers af te wisselen (ook de overleden grootmoeder, wat soms wat geforceerd overkomt) belicht ze de verhaallijnen vanuit verschillende kanten en nodigt ze de lezer uit om zelf mee de puzzel te leggen. In dat meeslepende geheel zat voor mij wel één zwakkere draad. De spanning die de auteur probeert hoog te houden rond het geheim van Emiel en zijn vrouw, verdwijnt voor de geoefende lezer te snel, omdat die al na enkele bladzijden kan vermoeden wat dat geheim inhoudt.

Meer dan door de verhaalspanning boeit het verhaal door de sterk getypeerde personages. Vooral het portret van Emiel overtuigt: koppig, eigenzinnig, worstelend met de ‘gaten’ in zijn geheugen. De ongekunstelde manier waarop hij omgaat met Nuri’s verdriet is heel overtuigend verwoord. Haar zwijgzaamheid vult hij aan met warme woorden, waarvan de natuurlijkheid versterkt wordt door het Vlaamse taalgebruik. Hij voelt Nuri’s verdriet aan én reageert er gevoelvol op, al beseft hij dat hij daarbij fouten kan maken: ‘Wat had hij nu weer gezegd? Misschien was het geen goed idee om samen op te ruimen. Ook al zou hij zijn zinnen wat meer wikken en wegen, er zouden hem altijd nog woorden ontglippen die zeer konden doen.’ Ontroerend is de passage waarin Emiel ‘Slaap, kindje, slaap’ zingt door het sleutelgat als Nuri weer een van haar angstdromen heeft. Ook de vele wijsheden die hij meegeeft, maken Emiel tot een boeiende persoonlijkheid, wijsheden als ‘Weggeven doet geen zeer maar deugd.’ of ‘Raar dat een mens nieuwsgierig kan zijn naar zijn eigen verleden, terwijl hij er zelf bij was. Misschien wil het verleden niet dat we het blootleggen. Omdat we het niet aankunnen.’

Ook Emiels overleden vrouw Lea krijgt van De Sterck een stem die vaak blijft hangen door stilistisch sterke bewoordingen: ‘Het kost Emiel elke dag meer moeite om zich mijn details te herinneren: de krasjes in mijn stem als ik vanbinnen huil, de lijntjes bij mijn ogen die samen met mijn glimlach openvouwen… Zijn huid houdt me langer vast: zijn handpalm vergeet niet hoe mijn borst hem vulde, zijn rug blijft mijn warme buil voelen. En als zijn laatste draadje vlees is verrot, zullen zijn botten me nog een tijdlang bewaren. Ons skelet overleeft al wat erop en erin lag. De kern van een mens zit in zijn botten. Op het geheugen van ons gebeente zit geen sleet. Ook de zwijgzame Nuri intrigeert, al had haar persoonlijkheid iets meer invulling mogen krijgen en wordt haar verhaal op het einde wel erg plotseling afgebroken. Een keer hoor je (te) duidelijk de stem van de auteur, die zich afzet tegen de lakse of valse houding van veel mensen tegenover migratie. Het minst sterk uit de verf komt de figuur van Ruben, wat voor een deel ligt aan de gekozen vertelstandpunten. Zijn uiteindelijke  ‘biecht’ aan Nuri komt iets te gekunsteld over.

Dat elke mens moet leren omgaan met (de pijn van) het verleden, dat dit moed vraagt en dat mensen door empathie elkaar kunnen helpen, dat maakt Marita De Sterck duidelijk in dit zorgvuldig en krachtig geschreven verhaal. Een mirakel heeft de mens hierbij niet nodig, maar je ervaart als lezer wel dat literatuur voor het kleine mirakel kan zorgen waarbij je in de huid en het hoofd van anderen kan verdwijnen.

Jan Van Coillie

Nieuw

Thema's

Leeftijd

Auteur