De Rupelstreek, 1900. Na de dood van haar moeder belandt de dertienjarige Mathilde in een heel ander leven. Van de schoenmakerij van haar vader verhuist ze naar het piepkleine huisje van haar tante en oom met hun negen kinderen. Ze moet er op de kleinsten passen, maar al snel wordt ze ingeschakeld als ‘afdraagster’ op de steenbakkerij waar het hele gezin dag in dag uit slavenarbeid verricht.
Het harde werk wordt nog verzwaard door de terreur van de meesterknecht Kobe. Als de zesjarige Fonske de longziekte opdoet en Kobe haar lastigvalt, staat Mathildes besluit vast: ze zal de steenbakkerij verlaten om in Antwerpen te gaan werken als dienstmeid. Alle kinderen helpen haar, vooral Adriaan, die verliefd op haar is en belooft haar ooit te komen halen. Het verhaal wordt verteld door de kleindochter van Mathilde en Adriaan, die het inleidt in een eerste hoofdstuk en afrondt in een nawoord, waarin de auteur onthult dat zij die kleindochter is.
Je voelt dat de auteur sterk betrokken is bij Mathildes verhaal. Dat maakt ook dat je vanaf het begin wordt meegesleept. Het is zo’n boek dat je in een keer wil uitlezen, je wil weten hoe het met Mathilde zal aflopen. Je blijft ook lezen door de vele ontroerende momenten. Van alle personages komt Mathilde het sterkst tot leven, maar toch mist ze diepgang. Dat wordt vooral duidelijk in de meest dramatische momenten, bijvoorbeeld wanneer haar vader haar wegstuurt. Maar ook verder in het verhaal blijven haar twijfels en angsten te beperkt. Ook sommige dialogen leven te weinig, zoals die tussen Mathilde en Adriaan.
De nevenpersonages zijn al helemaal stereotypen. Kobe, de meesterknecht, is door en door slecht, de hele tijd wordt zijn valse lach of grijns benadrukt. En ook Lena, de nieuwe vriendin van Mathildes vader, is een leeg karakter. De tekst verdiende ook een strengere redactie om foute of zwakke zinnen weg te werken zoals: ‘De man die het woord doet’ of ‘”Dat vertel ik nog wel eens,” wordt er geheimzinnig gedaan’. Eigenlijk verdiende dit epos een veel diepgaander uitwerking tot een volwaardige roman.
Anderzijds heeft dit beperkte opzet het voordeel dat je in kort bestek een beeld krijgt van het harde leven en werk in de steenbakkerijen uit het begin van de twintigste eeuw. Vooral dat beeld blijft bij.
Jan Van Coillie