Het is 1917. Rosalie is vijf jaar. Haar vader vecht aan het front en haar moeder werkt in de bommenfabriek. Vanuit haar schuilplaats achter in de klas tussen de jassen geeft ze zichzelf een missie als majoor: ze wil de waarheid weten. Ze gelooft immers niets van de ronkende krantentitels die de meester meegeeft, noch van de geruststellende brieven van vader die haar moeder voor haar leest. Met de hulp van een klasgenootje (‘we zitten in hetzelfde kamp’) slaagt Rosalie erin van school weg te komen en thuis de brieven van haar vader te openen. Vanuit haar schuiloord heeft ze leren lezen. Omdat ze dat nog niet zo goed kan, leest ze eerst alleen de kleinste woorden: die geven in een notendop pijnlijk de werkelijke gruwel van de oorlog weer: ratten – bloed – angst.
De laatste brief komt als een mokerslag, al was die te verwachten. Een happy end is dat zeker niet, al laat het ruimte voor het leven: in haar hand ligt een bijzonder geschenk, ‘als een levend visje’. Dit soort beelden, die als een rode draad door het boek lopen, maken De Fombelles stijl bijzonder, hoe sober die voor het overige ook is. Waar hij vooral goed in slaagt is de gedachtewereld van een dappere, koppige vijfjarige geloofwaardig weer te geven. Ook wanneer hij haar gevoelens typeert, doet hij dat beeldend en raak: ‘Als ik naar buiten ga, heb ik pijn, maar binnen in mij is er iets opengegaan. Ik sta even stil en adem de zuivere, snijdende lucht van de waarheid in.’
Een bijzondere vermelding verdienen de sfeervolle aquarellen van Isabelle Arsenault. De figuur van Rosalie laat ze bijzonder oplichten door haar oranje haar te laten contrasteren met de overwegend grijze, zwarte en bruine tinten. De slotprent met moeder en dochter is van een indringende intimiteit.
Jan Van Coillie