Aubrey verloor haar vader en zusje in een verkeersongeval. Bovendien is haar moeder een paar dagen geleden vertrokken, geen idee waarheen. Aubrey moet het alleen zien te redden. Maar een paar dagen later staat oma plots op de stoep. Die neemt haar mee naar Vermont. Dat is de start van een nieuw leven voor Aubrey, met een nieuwe thuis, een nieuwe school en nieuwe vrienden. In tussentijd blijft oma wel zoeken naar Aubrey’s moeder, die nog steeds niet opgedoken is.
Aubrey voelt zich in de steek gelaten door haar moeder. ‘Nou ja, het leek net of het haar niet meer uitmaakte hoe het met mij ging, en waarom zou ik me dan wel zorgen maken om haar? Zij was toch bij mij weggegaan?’
Bij oma in Vermont bouwt Aubrey voorzichtig een nieuw leven op. Het verwerken van haar verdriet vraagt ook daar nog veel van haar tijd en energie. Op school krijgt ze de opdracht om via brieven aan wie ze maar wil, haar gevoelens op papier te zetten. Zo schrijft ze Savannah, papa, mama en zelfs oma. Je leeft als lezer helemaal met Aubrey mee, waardoor je meegesleurd wordt in de draaikolk van gevoelens waar ze in zit. Je voelt met haar mee, telkens stapje voor stapje. Je voelt haar woede, haar pijn, haar verdriet, haar gemis. Gemis dat bij het kleinste detail kan toeslaan, en heel moeilijk uit te leggen valt. ‘Ik was wel blij dat ik hier kon zijn, bij dit leuke gezin dat op het idee was gekomen om me uit te nodigen om deze dag [Thanksgiving] makkelijker te maken. […] Maar dat kon ik niet zeggen, want dan leek het of ik vergeten was dat ik eigenlijk ergens anders thuishoorde en we met ons eigen gezin samen hadden moeten zijn.’
Gelukkig kan ze rekenen op heel veel begrip, van oma, van haar begeleider op school, van Bridget en haar hele familie. Ze aanvaarden gewoon dat bij Aubrey soms een deur toeslaat: ‘Het was misschien wel Mabels stem, maar vanbinnen klonk het als de stem van Savannah. ‘Bridget,’ zei ik, […] ‘ik moet …’ ‘Weg,’ zei ze. ‘Je moet weg.’