Lampje

Lampje

Onze recensie

‘Een eiland dat nog een beetje vastzit aan het vasteland, als een losse tand aan een draadje, heet een schiereiland.’ Beginzinnen zijn belangrijk. Als ze goed zijn, zuigen ze je meteen het boek in. Dat gebeurt hier als een stevige eb. Het beeld van de losse tand spreekt tot de verbeelding. In de volgende zinnen zie je ook de vuurtoren voor je, ‘die daar zo onhandig ligt in het midden van de baai. Zo zorgt hij ervoor dat de nacht wat minder donker lijkt en het grote land, de wijde zee wat minder groot en wijd.’ Annet Schaap schrijft niet alleen beeldend maar ook ritmisch: haar zinnen rollen af en aan als eb en vloed. Meteen duik je het verhaal van Lampje in.

Zo heet ze, de dochter van de vuurtorenwachter Augustus, omdat ze elke avond de lamp in de vuurtoren aansteekt. Haar vader mist een been en het wordt steeds duidelijker dat hij verbitterd is en een groot verdriet verdrinkt. Als hij met dingen begint te gooien, haalt de verschrikkelijke juffrouw Amalia Lampje bij hem weg en brengt ze haar naar het Zwarte Huis van de Admiraal, waar een monster zou wonen.

Zeven jaar moet ze er dienen. Maar Lampje is veerkrachtig, dapper en vooral ingoed. Door haar open geest en vriendelijkheid slaagt ze erin om zowel het monster als haar vader uit hun isolement te halen. Daarbij wordt ze geholpen door een circusgezelschap met ‘monsterlijke gedrochten’ en een stel piraten die blijkbaar iets met haar vader te maken hebben.

Annet Schaap kent haar klassiekers. Ze laat zich inspireren door grote vertellers als Hans Christian Andersen, Roald Dahl en vooral Paul Biegel. Met de laatste heeft ze niet alleen de sprookjesachtige sfeerschepping gemeen, maar ook de creatieve taal. Ze verzint namen als ‘neefje Nooitgezien’, die doet denken aan Biegels Mijnewel of Jouweniet. De fantasiewereld bouwt ze met grote vanzelfsprekendheid op, waardoor ook de meest fantastische wezens je al snel vertrouwd worden. Ze geeft hen een persoonlijkheid die je emotioneel raakt.

Dat Lampje met het monster overweg kan, komt zeker ook omdat ze haar eigen pijn in hem herkent: allebei moeten ze zich los zien te maken van een dominante vader om hun eigen weg te kunnen gaan. Op het eind zegt Lampje dan ook spontaan tegen kapitein Buck: ‘Ik ben van mezelf, anders’. Zoals elk klassiek sprookje vertelt het verhaal in wezen over diepmenselijke gevoelens als angst, liefde, verdriet en schuld.

En ook dat doet Annet Schaap in een taal die beklijft door indringende beelden: ‘En hoe gaat dat met schuld? Schuld is een rot ei dat heen en weer gegooid wordt, verder en verder. Niemand wil het vangen, niemand wil de smurrie over zich heen krijgen.’ Niet alleen gevoelens en gedachten weet ze raak te treffen, ook het uiterlijk en gedrag van de personages typeert ze beeldrijk: ‘de vrouw heeft een vriendelijk, breed gezicht met weer- en windwangen’ of ‘Lampje probeert in het gesprek te springen als in een draaiend springtouw’.

De passage waarin Lampje het monster als het ware tam probeert te maken, doet denken aan de klassieke ontmoeting tussen de kleine prins en de vos van Antoine de Saint-Exépury. Anette Schaap vindt ook een goed evenwicht tussen emotie en spanning. Zo bouwt ze vakkundig de spanning op rond het Zwarte Huis van de Admiraal: het lied over het monster, de beschrijving van het huis met de wilde tuin, het vreemde personeel, het onophoudelijke huilen van Lampje: allemaal dragen ze ertoe bij dat je intens met haar meeleeft. Maar de spanning voert de auteur vooral op door dingen te verzwijgen, waardoor je als lezer nieuwsgierig blijft naar wat er verder nog onder de sluier zit. De slotzin in de volgende passage verhoogt zowel de emotie als de spanning: ‘Ze weet niet hoe ze hier de lamp aan moet maken, ze ziet geen lucifers. Het huis is doodstil. Niemand komt haar eten brengen.’ Niet alleen de overgangen tussen de hoofdstukken zitten goed, ook de verschillende verhaaldraden knoopt de auteur vakkundig samen.

Details die hier en daar opduiken, zoals de gezellige avonden met de piraten rond het kampvuur, blijken later een bijzondere plaats te krijgen in het verhaal. Een kanttekening hierbij is dat al die elementen op het einde wel erg snel en gladjes op hun plaats vallen, wat iets gekunsteld heeft. Dit is echter maar een schoonheidsvlekje in een prachtig verhaal met klassieke allure. Lampje houdt de belofte in van een groot licht in de Nederlandstalige kinderliteratuur. Het prikkelt de verbeelding, ontroert en houdt je van begin tot eind in spanning. Daardoor is het een warm en krachtig pleidooi voor het plezier van lezen.

Jan Van Coillie

 

Nieuw

Thema's

Leeftijd

Auteur