Kodo – De weg van de Boog speelt zich af in Japan tijdens de middeleeuwen. De jongen Kodo woont met zijn vader in een veerhuis bij de rivier. Zijn moeder is gestorven. Vader vertelt niet graag over haar, ook niet als Kodo het vraagt. Het is winter en samen trekken ze met een slee naar het bos. Kodo voelt zich veilig, zijn vader is een samoerai dat is een Japanse ridder. Maar in het bos zijn er ruitersporen. Van Ninja’s, gevaarlijke krijgers, vreest vader. Haastig keren ze naar huis terug. Vader wijst Kodo een ondergrondse schuilplaats waar hij zich moet verbergen bij gevaar. Maar over de dreigende Ninja’s wil hij niet veel kwijt. Een kleine vos is hen gevolgd.
Even later maakt Kodo kennis met een geest, maar hij vertelt zijn vader er niets over. Vader wil dat zijn zoon een samurai wordt en leert Kodo vechten eerst met stokken en later met het zwaard. Dat gaat niet zonder pijn. De geest in het huis geeft Kodo raad en langzaam ontdekt hij nieuwe dingen. Door de vechtsport wordt Kodo sterker en hij kan zijn vader helpen bij het waken tijdens de nacht. De geest die zichzelf ‘de Ziel van het Penseel’ noemt, geeft Kodo kracht. Ze sluiten vriendschap en Kodo mag hem voortaan Ichigen noemen. Dat is de naam van een groot dichter.
Tijdens de lente en de zomer komen Kodo en zijn vader dichter bij elkaar. Nadat Kodo de grote boog ontdekt heeft vertelt vader hem het verhaal van de eenvoudige jonge Wolf die een samoerai wilde zijn, maar eerst rover werd, tot hij de boog van een oude samoerai in handen kreeg. Als de Ninja’s aanvallen, kunnen Kodo en zijn vader hen verslaan. Tijdens een tocht naar het bos verliest Kodo het trouwe vosje dat hem overal volgde. Hij voelt zich schuldig en zoekt uit wat hij moet doen. In een droom ziet Kodo zijn moeder en daarna wil hij alles doen om met haar in contact te komen. Dat wordt het begin van een lange en moeizame tocht.