Raadselrijmen zijn al eeuwen populair bij jong en oud. De kunst bestaat erin net genoeg te verklappen om het spannend te maken en niet te veel, zodat je de oplossing niet meteen weet. Daar slagen Bette Westera en Klaas Verplancke met verve in. Ik noem beide namen, want rijmen en illustraties vormen in deze bundel een onafscheidelijk geheel. Beide laten veel te raden over en geven kleine hints om oplossingen te vinden. Sommige raadsels zijn best moeilijk, zoals dat over het scheepje in een fles. Als je de oplossing niet kon raden, is het echter extra leuk om achteraf de hints in het rijmpje te herkennen.
Het gedicht in kwestie is niet alleen raadselachtig, het heeft ook een knap golvend ritme en een tweede strofe die aanzet tot filosoferen over klein zijn en groot worden: Je kunt in mijn fles niet verdrinken. Er woedt nooit een wilde orkaan. Je kunt naar mijn bodem niet zinken. Je kunt in mijn zee niet vergaan. Ik droom in mijn fles van het schip dat ik ben in het klein ik wou dat ik wist hoe het was als ik groter zou zijn. Die versjes zelf zijn als ‘een schip in een fles’: alles past precies.
Vaak klinken ze als muziek in de oren, je hoeft alleen maar goed te luisteren: “ Er zit muziek in mij/ Je kunt het liedje horen/ als je mijn deksel opendoet/ én allebei je oren. ” Soms maakt Westera gebruik van opsommingen die je op sleeptouw nemen: “ Gaten in daken,/ gaten in muren,/ gaten in schepen, in scholen, in schuren .” Die regels lopen niet alleen lekker, ze klinken ook mooi door de klinker- en medeklinkerrijmen.
Ook de volgende regels slepen je mee, maar ze zetten je inhoudelijk wel op het verkeerde been: “ Gaten in oren,/ gaten in neuzen,/ gaten in kaas, in kabouters en reuzen.” De oplossing, ‘een boor’, ligt nu niet meer voor de hand, en dat werkt wat frustrerend. Een paar keer loopt het ritme mank (“ Ik lig in een laatje te wachten./ Ik maak me vast sterk./ Het laatje gaat open./ Dag lepels, ik ga aan het werk. ”) of klinkt een rijm te gekunsteld (“ Vrolijke kleuren/ die zomaar gebeuren ”), maar dat zijn echt uitzonderingen.
De meeste gedichten blijven ook na een zoveelste lezing zingen en verrassen. Dat komt niet alleen door de knappe rijmvondsten en de speelse ritmes, maar ook door de leuke woordspelingen. Als de afvalbak zijn hele inhoud heeft opgesomd, besluit hij: “ ik heb er echt mijn buik van vol. ” En de vlieger die vol verbazing tussen de vogels vliegt, vraagt: “ Begrijp je dat ik mij een beetje/ opgelaten voelde? ”
De illustraties van Klaas Verplancke zijn een feest voor het oog. Voor de raadselrijmen voorziet hij een illustratie over een dubbele pagina, waarin hij elementen uit de gedichten verwerkt die speels verwijzen naar de te raden voorwerpen. Een vis met laarsjes zwemt onder twee kussende vissen door, naar een andere vis toe, van wie de graten een soort thermometer lijken. Ook de te raden voorwerpen krijgen een dubbele pagina, nu met witte achtergrond.
Ingenieus is de manier waarop Verplancke die voorwerpen verwerkt in vrolijke collages die fotografie, teken- en schildertechnieken samenbrengen. Een kam wordt het haar van een mannetje dat bij zichzelf een mond tekent met een krijtje. De straal van een walvis is een paraplu en een doos waterverf wordt een duikboot. Eigenlijk zijn de illustraties raadsels op zichzelf. Vaak vraag je je af wat een gekke combinatie betekent, maar als je terugbladert of –leest gaat er een lichtje op. Als lezer voel je je als het jongetje in zijn paraplubootje op de kaft: nieuwsgierig naar wat achter de horizon van woorden en beelden ligt.
Jan Van Coillie