13 december 1992. Een donkere winteravond. Na een ernstig ongeval worden Rozemarijn, haar papa en haar zusje Phebe naar het ziekenhuis in Zutphen gebracht; mama blijft zwaargewond achter in Deventer. Rozemarijn ligt alleen op de kinderafdeling; later deelt ze de kamer met haar zusje. Phebe heeft een hersenkneuzing, Rozemarijn een moeilijke breuk die niet goed herstelt.
Er komt veel bezoek: opa en oma, tantes en ooms, de buren, de juffen. Buurman Hans leest voor en dat vindt Rozemarijn fijn. Maar als het bezoek weg is komen er bange gedachten. Het is rommelig in haar hoofd. Rozemarijn denkt aan het lege huis en aan de konijnen. Maar het meest denkt ze aan mama. Iedereen krijgt bange ogen als ze over mama praat. Rozemarijn wil met mama praten, tegen haar aan kruipen en mama ruiken. Maar dat kan natuurlijk niet. Als Rozemarijn eindelijk bij papa op bezoek mag, schrikt ze even: hij is moe, hij praat heel zacht en er zit bloed op zijn hoofd. Maar aan hem durft ze wel die moeilijke vraag stellen: ‘Wordt mama weer beter?’ Papa antwoordt eerlijk ‘Ik weet het niet.’
Op een dag vertelt papa dat mama niet meer beter kan worden. Ze gaat dood. Ze gaat weer naar de hemel. Dat wil Rozemarijn niet. En misschien wil mama het ook niet, want het duurt zo vreselijk lang ook al is haar lichaam kapot. Ziekenhuis, dood en afscheid zijn kernmotieven in Ik moet je iets heel jammers vertellen .
Maar het boek gaat ook over veerkracht en saamhorigheid. Papa, Rozemarijn, opa en oma vinden kracht in het geloof dat mama een nieuwe toekomst krijgt en dat ze hen op een andere manier nabij blijft. Mama krijgt kracht en hulp en iets daarvan geeft ze door. Het verdriet brengt mensen dichter bij elkaar. Wat Ik moet je iets jammers vertellen zo uniek maakt is de eerlijke openhartige toon. Rozemarijn beseft heel goed dat mama er niet meer zal zijn. Het gemis is voelbaar in kleine dingen.
Als mama doodgaat, komen we nooit meer samen thuis. Gaan we niet meer naar de koopavond. Geen boterkoek bakken, geen poppen maken, niet schilderen, naar het bos herfstbladeren zoeken en daar iets moois meedoen… (37) Samen zoeken ze naar woorden om over dood en hemel te praten. Papa denkt dat mama daar een nieuwe taak krijgt. ‘ Ik ben blij voor haar dat ze al mag uitrusten. Ze wordt zo vrij en licht dat wij daar ook iets van zullen voelen, vanbinnen, waar ze bij ons blijft, net zo dichtbij als je zelf wilt. ‘ (70)
Soms voelt Rozemarijn dat mama als een engel bij haar blijft en dan mist ze haar niet als mama, maar andere keren voelt ze zich zwart van binnen en dan doet ze lelijk tegen papa en de zusters. Soms is ze boos op papa die achter het stuur zat, maar later begrijpt ze dat een ongeluk gewoon ‘gebeurt’, dat het mensen ‘overkomt’. De tijd tussen overlijden en begrafenis vullen papa en de kinderen samen in. Ze kunnen mama nog even zien in het ziekenhuis als ze van Deventer naar huis gebracht wordt voor een lange wake.
Ze praten met elkaar over hoe vrienden en familieleden het huis versieren met bloemen en kaarsen en bij mama blijven. Papa schrijft adressen voor de rouwbrief en Rozemarijn kleurt de omslagen. En ook al kunnen ze niet naar de begrafenis, samen in de ziekenhuiskamer zijn ze er in gedachten heel dichtbij. Op 7 januari kunnen ze eindelijk naar huis. Familie en buren hebben alles klaargemaakt. Rozemarijn en Phebe kijken er naar uit.
Een feestdag, maar toch een beetje anders. In bed praat Rozemarijn met mama. Ze mist de slaapliedjes die mama altijd zong, maar ze is blij dat ze weer in haar eigen bed ligt. Ik moet je iets heel jammers vertellen is een bijzonder gevoelig boek dat kinderen confronteert met moeilijke vragen. We kijken naar de gebeurtenissen door de ogen van Rozemarijn.
Arno Bohlmeijer beschrijft haar gedachten en gevoelens precies en inleefbaar. Elke avond, als de nacht begint, word ik zo alleen, dat ik me koud en donker voel. .(52) Woorden, woorden, woorden, ze worden een file in mijn hoofd, wat moet ik ermee? (70) Voor kinderen die de dood van dichtbij meemaakten is het verhaal zeker herkenbaar en troostvol. Het is fijn als een volwassene dit boek meeleest, zodat jonge lezers met iemand over hun gevoelens kunnen praten.
Rita Ghesquiere