Herman het hangbuikzwijn houdt niet van wedstrijden. Hij ligt liever te modderen en te wroeten, daarin is hij de beste. Het gedoe van de kippen die kakelen over wie het eerste ei heeft gelegd of wie er ‘als de kippen bij was’, vindt hij maar niets. En dan die haan, die elke ochtend als eerste wakker wil zijn en dat nog eens luidkeels kukelt ‘Ik ben de eerste, de béste!’. Op de prent zie je meteen wat Herman daarvan vindt. Jagtenberg heeft maar een paar details nodig om die gedachten weer te geven: een loensend oogje en een gespitst oor. In die speelse details is ze op haar best, wie goed kijkt ontdekt er nog meer, zoals de haan die door een megafoon kraait, of de gestapelde, slapende kippen onder de trap, die zich niets lijken aan te trekken van de modderspatten, of die ene kip die rond en dik in Hermans voederbak ligt.
Zo vertelt elke prent een extra verhaal. Kijk maar naar Herman die op een dag beslist ze eens te laten zien wie de eerste en de beste is. Opnieuw spreekt zijn snuit boekdelen, net als al die bezige kippen om hem heen. Erg grappig is de illustratie waarop de haan met zijn megafoon Herman aanmoedigt vanop diens rug. En jawel, net als Forrest Gump (de verwijzing naar de film is een leuke extra voor de volwassen voorlezer) blijft Herman maar hollen, ‘met zijn neus in de wind en de modder op zijn lijf.’
Hup Herman brengt een prettig gestoord verhaal dat doet nadenken over winnen of verliezen. Mooi is hoe de speelsheid zowel in de prenten als in de tekst steekt, die niet alleen door de woordspelingen maar ook door het klankspel een plezier is om voor te lezen, tot in de laatste zinnen: ‘Hij nam een bad en at. Hij modderde maar wat aan. Daar was hij goed in. De béste eigenlijk.’
Jan Van Coillie