Yuval Noah Harari werd wereldwijd bekend met zijn boek Sapiens, waarin hij een fascinerende en inspirerende kijk gaf op de evolutie van de mens. Ook voor mij was het een van de indrukwekkendste boeken die ik ooit las. Met Hoe wij het machtigste dier op aarde werden bewerkte hij zijn magnum opus voor kinderen.
Niet alleen de titel van het boek maar ook de titels van de hoofdstukken zijn er duidelijk op gericht jonge lezers aan te trekken: ‘Zombies, vampiers en elfjes’, ‘Waarom jij van ijsjes houdt’, ‘Steentijdselfies’ … Vaak zijn ze verwoord als aansprekingen, vragen en uitroepen: ‘Wat voor soort mens ben jij?’ of ‘Wat gebeurt er na je dood?’ Ook de inleiding van het boek opent met een vraag: ‘Wat zijn mensen eigenlijk voor wezens?’ Ze eindigt met aantrekkelijke zinnen die je doen nadenken en zin geven om verder te lezen: “Wij mensen zijn lang niet zo sterk als leeuwen, we kunnen lang niet zo goed zwemmen als dolfijnen en we hebben al helemaal geen vleugels! Hoe kan het dan dat we de baas van heel de planeet zijn geworden? Het antwoord op die vraag is een van de vreemdste verhalen die je ooit zult horen. En het is een waargebeurd verhaal.”
In dergelijke zinnen steekt de kracht van Harari’s verhaal. Zijn boek leest als een mix van een roman, detective, geschiedenisboek en filosofisch werk. Je blijft geboeid lezen en wordt keer op keer verbaasd. Het mooie daarbij is dat Harari geen theorie opdringt, maar je integendeel uitnodigt of uitdaagt om na te denken over de essentie van ons mens zijn. Voor Hariri bestaat die essentie uit verhalen vertellen en samenwerken. Die twee maakten van de mens het machtigste dier op aarde. Hariri noemt ze voor zijn jonge lezers ‘superkrachten’. Daardoor hebben onze voorouders de wereld gemaakt tot wat hij is. “Wij kunnen beslissen wat voor wereld het zal worden.” De mens is het gevaarlijkste dier op aarde, maar heeft door zijn superkrachten tegelijk de mogelijkheid om de wereld te redden.
De essentie van Hariri’s verhaal is letterlijk van levensbelang. Het boek verdient dan ook door zoveel mogelijk jonge lezers gelezen te worden. Een kritische kanttekening toch. In zijn poging jonge lezers aan te spreken zet de auteur het contrast met volwassenen soms nodeloos in de verf in een stijl die af en toe op het randje van het betuttelde af is. Zijn magistrale boek zou nog sterker worden zonder dergelijke ‘toegevingen’.
Jan Van Coillie