‘Een bol in een bos’: dat is de titel van het eerste verhaaltje in het boek. De lezer wordt onmiddellijk verwend met een prachtige tekening van een jongetje dat, gekleed in een metaalachtig ruimtepak, verbaasd naar de zonnestralen kijkt.
De verteller – die als het ware onzichtbaar in het bos aanwezig is – heeft daar een jongen gesignaleerd en hij nodigt de lezer uit om samen met hem ’die jongen een beetje in het oog te houden’ . Het is een ruimtejongen die met zijn ‘bol’ in dat bos is terechtgekomen. Die bol blijkt bovendien een speciale functie te hebben: het is een ruimtelijke-pakjesdienst-vliegobject die een eigen afkorting verdient: een RPV. Na slechts één bladzijde verhaal wordt er objectieve informatie gegeven over ruimteverschijnselen zoals kometen, meteroïden, planetoïden…
Hier voelt de meer wetenschappelijke lezer zich aangesproken. Vervolgens komen we terug in het verhaal van de ruimtejongen terecht. Hij volgt een pad dat in het bos ligt en dat naar het dorp leidt waar hij Stievie ontmoet. De ruimtejongen stelt zich voor als Elkentrop, een planeethopper die van de ene planeet naar de andere hopt om overal pakjes te brengen. Na vier bladzijden verhaal over de ontmoeting tussen deze twee jongens volgen opnieuw een zestal pagina’s info over de zon en andere stralende sterren om daarna wederom in het verhaal te duiken waarin Elkentrop, die veel over de ruimte kan vertellen, mee naar huis gaat met Stievie die hem de geheimen van de Aarde vertelt. Stievie onthult ook dat hij zich niet zo gelukkig voelt op de Aarde met al die pestende kinderen op school, en dat hij daarom mee wil met Elkentrop, naar de ruimte. Maar daar zijn geen mama’s en papa’s. En het is daar dat het verhaal zijn kern bereikt, want Elkentrop blijkt niet écht een ruimtewezen te zijn, maar Jonas, een weeskind dat even uit het weeshuis wilde ontsnappen om zijn ruimtelijke fantasie te beleven. In het begin komt het avontuur van Elkentrop niet altijd even geloofwaardig over wat aanleiding kan geven tot vragen als ‘Kan dit ?’, ‘Waarom zegt hij dit nu?’, ‘Hier klopt iets niet?’ …
Vragen die zich oplossen naar het einde toe, waar het verhaal een verrassende en mooie wending krijgt als blijkt dat het om een weeskind gaat. Het boek oogt zeer aantrekkelijk: een handig vierkant formaat, een fantasieprikkelende tekening op de voorkant en een speelse maar uiterst verzorgde lay-out maken het boek tot een hebbedingetje. Het afwisselen tussen het fictieve, vrij eenvoudige verhaal en de negen infodeeltjes waar moeilijkere termen worden gehanteerd, is een heus avontuur, maar vraagt soms wel een inspanning, zeker van de jongere lezers.
– Door Gina Blanckhaert –