De uit het Gentse afkomstige schrijver Paul De Moor wilde als kind renner worden, maar…werd een succesvol jeugdauteur met een indrukwekkende palmares van knappe jeugdfictie en non-fictie. De liefde voor de fiets bleef echter en resulteerde in dit unieke, geïllustreerde werk over ‘de beste uitvinding ooit’: de fiets. Paul De Moor verzamelde jarenlang alles wat er te weten valt over de fiets en distilleerde zijn kennis in een literair bevlogen ode die tegelijk een encyclopedisch overzicht biedt.
De liefde van de auteur voor taal en zijn passie voor de tweewieler blijkt uit elke passage en neemt de lezer van bij de eerste zin op sleeptouw. Genietend van de overvloedige, aantrekkelijke illustraties van Wendy Panders en voortgestuwd door De Moors taalvirtuositeit lees je verrukt verder. Voor je het weet heb je driekwart van het boek uit. Het laatste kwart lees je dan de volgende dag, want dit boek kan je niet definitief wegleggen zonder elke pagina gelezen te hebben. Verbaasd neem je kennis van de eerste fietsexperimenten (zonder pedalen), de ontwikkeling van de ‘hoge bi’, de eerste ‘safety bike’, de eerste vouwfiets (in de negentiende eeuw al!), de eerste fietswedstrijden. Je komt alles te weten over de Tour, de Giro, de Vuelta, Parijs-Roubaix…de gele trui (ja, waarom is die geel?), de groene trui, de bolletjestrui. De Moor schetst ook de maatschappelijke omstandigheden die de ontwikkeling van de fiets mee bepaalden en de impact op de samenleving die de fiets had. De paardenmest in de straten deed zoeken naar een oplossing voor het vervoer van de stedeling. De ‘Freedom machine’ zorgde ervoor dat dames zich vrijer en verder konden verplaatsen en bracht zo de eerste feministische golf teweeg. Het zadel, de ontdekking van rubber en de uitvinding van de luchtband maakten het fietsen minder pijnlijk voor ons zitvlak. Dit alles noteert De Moor met veel humor en kwinkslagen, gelardeerd met onvermoede weetjes.
Naast veel technische, maar altijd heldere, beschrijvingen van stalen en carbon frames, naafversnellingen, derailleurwieltjes, remmen, zadels en bellen brengt De Moor informatie over de rol die de fiets speelt in de letteren, de populaire muziek, de cinema, de schilderkunst: Streuvels, Gezelle, Nescio, Ilja Pfeijffer, Jacques Tati, Toulouse-Lautrec, Marcel Duchamp, Queen, Spinvis, Herman van Veen passeren de revue. Streekgenoten en kunstbroeders Raoul De Keyser en Roger Raveel ontbreken natuurlijk niet op het appel. De Moor schreef eerder al een knap jeugdwerk over deze laatste.
De systematische research, de vele invalshoeken en de liefde voor het detail maken dit werk zonder meer enig in zijn soort. Als recensent van Lees-wijzer leerden we op ons domein nog wat bij als we vernemen dat de Vlaamse Filmpjes-serie een voorganger kende: de Hansjes van de uit Nederland afkomstige onderwijzer Abraham Hans. Paul De Moor smokkelt hier ook nog een aardig, autobiografisch weetje binnen. Zijn vader Felix De Moor blijkt in 1969 een Vlaams Filmpje geschreven te hebben met als titel ‘Zijn schoonste overwinning’, met in de hoofdrol uiteraard een wielrenner.
‘Het Fietsboek’ leest als fictie en is tegelijk een soort van naslagwerk waarin je later graag nog eens iets nakijkt. Wat detailkritiek willen we toch formuleren. De veelvuldige taalgrapjes en woordspelingen zitten wat in de weg bij het herlezen, of achteraf consulteren. Ze blijven bij een tweede lectuur niet altijd overeind, grapjes worden immers wat flauw als je ze een tweede maal vertelt. De Moors taalvirtuositeit helt naar onze smaak soms wat te veel over naar taalacrobatie. Het ontbreken van een index maakt het lastig om achteraf vlot iets terug te vinden (misschien is dat een ideetje voor een tweede, herziene druk). En de chronologische opbouw maakt af en toe rare sprongen naar voor en achter waardoor je soms wat in de war raakt.
Deze puntjes van kritiek formuleren we met tegenzin, want Het Fietsboek is, wat inhoud, tekst, illustraties en vormgeving betreft, een juweeltje voor jong en oud dat je voor altijd een speciaal plekje in je bibliotheek wil geven.
Uit het voorgaande mag duidelijk zijn dat de volwassen lezer ook veel plezier kan beleven aan De Moors tour de force en wellicht nog meer details kan smaken dan de jeugdige lezer. Dat kan echter geen bezwaar zijn om Het Fietsboek vanaf de leeftijd van tien jaar aan te reiken. Het boek laat zich ook at random lezen door om het even welke pagina open te slaan. De jongere wordt in ieder geval een grote portie leesvoer aangeboden die, naargelang de leeslust, in willekeurige stukjes kan verwerkt worden.
Het boek kende zijn eindredactie na de eerste lockdown. Op de laatste pagina wordt dan ook terecht vermeld dat de fietsverkoop vanaf dan een hoge vlucht nam. Dit boek verdient een zelfde hoge vlucht.
Dirk Tavernier