Er zijn verschillende soorten historische romans, afhankelijk van de verhouding tussen feit en fictie. Soms steekt een historisch verhaal de grens over met het fantasieverhaal. Dat is ook het geval met Het boek van jongen. Alhoewel, wat is fantasie in een tijd dat mensen rotsvast geloofden in wonderen, verricht door heiligen of hun relieken?
Die relieken, meer bepaald van de heilige Petrus, spelen een centrale rol in het verhaal van Jongen. Een andere naam heeft hij niet, maar bijzonder is hij wel: hij kan beter klimmen dan wie ook én hij kan praten met de dieren. Zijn grote avontuur begint als hij in dienst wordt genomen door de mysterieuze pelgrim Secundus. Die neemt hem mee op een voettocht via Avignon naar Rome. Onderweg moeten ze verschillende relieken van Sint-Petrus verzamelen, die Secundus naar zijn graf in Rome wil brengen. Dat zorgt telkens voor hoogspanning, want die waardevolle relieken worden streng bewaakt. Zo’n pelgrimstocht in het heilige jaar 1350 was op zichzelf al levensgevaarlijk. In het Europa van die tijd heersten pest en hongersnood en werden de wegen onveilig gemaakt door struikrovers en plunderende soldaten. De auteur voert met vaardige hand de spanning nog verder op door de vele vragen die rijzen voor de lezer. Hoe kan het dat Jongen met dieren kan praten en nooit eet en wat is er aan de hand met zijn bochel? En wie is die Secundus eigenlijk? Hoe komt hij aan die sleutel waarmee hij alle deuren kan openen en waarom ruikt hij naar zwavel?
De lezer kan niet alleen smullen van een goed verhaal, maar komt ook veel te weten over het leven in die woelige veertiende eeuw, waarin de paus naar Avignon vluchtte en heel Europa in oorlog was. Niet alleen het brede historische kader wordt geschetst, maar ook de mentaliteit en de gewoontes van de mensen van toen krijgen veel aandacht en vooral dát maakt het verhaal interessant. Je komt te weten hoe bijzonder een bed en een bad waren voor iemand uit het gewone volk, hoe rijk en arm in de ban waren van relieken en hoe anders steden in die tijd waren. De auteur hanteert hiervoor een sobere maar tegelijk beeldrijke stijl. Door de ogen van Jongen ziet het middeleeuwse Avignon er als volgt uit: ‘Stroomafwaarts lag de grootste brug die ik ooit had gezien, zo lang als de vlucht van een pijl, en met stenen bogen die het water overstaken als steken in een lap stof. Ernaast rezen ontelbare torens op. De oever van de rivier lag vol schepen, met masten die een zwart woud van kaarsrechte bomen vormden. Kreten zweefden als rookwolken over het water.
De grote uitdaging van een dergelijke mix van historie en fantasie is de geloofwaardigheid. Over het algemeen slaagt de auteur er prima in die hoog te houden: zo geraak je steeds meer in de ban van zowel Jongen en Secundus, waardoor je ook in hun ongewone eigenschappen gaat ‘geloven’. Een paar keer echter wordt het verhaal toch wel erg onwaarschijnlijk: zo wordt de ingoede Jongen er te gemakkelijk van overtuigd relieken te stelen en wordt het te weinig waarschijnlijk gemaakt dat een roedel wolven Jongen komt redden. Dit zijn echter maar heel kleine dipjes in verhaal dat zowel een rijk tijdsbeeld schetst als boeit door fascinerende personages, een bijzondere sfeerschepping en een sterke spanningsopbouw.
Jan Van Coillie