Auteur Imme Dros en tekenaar Harrie Geelen brengen met Het boeboek een ietwat bizar boek, zowel op het vlak van verhaal, op dat van vorm als op dat van tekeningen. Het verhaal is een beetje absurd, de tekeningen niet meteen oogstrelend en de vorm soms bevreemdend. Maar zou je iets anders verwachten van een ‘boe-boek’?
De boeman woonde in het boebos. Samen met zijn boevrouw en boebaby woont hij in een scheef, gezellig griezelhuisje bij het rilmeer, aan de voet van de bibberbergen. In hun buurt leven ook nog eens de bonte hond, een zwarte kat en vleermuizen. Een bont allegaartje akeligerds. Probleem is echter dat de boevrouw steeds schrikt telkens ze haar man hoort, of zelfs als ze eender welk ander eng geluid hoort. En dat zijn er nogal wat op een dag.
Ook al doet de boeman zo zijn best stil te blijven, ze schrikt elke keer weer opnieuw en gilt dan luid, luider, luidst. Erger nog, de boeman schrikt zelfs soms van het schrikken van zijn boevrouw. Dat is geen doen, geen leven, dus bedenkt de boeman iets. Hij besluit vaak, en luid, ‘boe’ te roepen. Dat is namelijk het enige waar de boevrouw niet van schrikt, en zo weet ze steeds waar haar man zich bevindt. En even vaak, én luid, roept de boevrouw terug. ‘Boe’ overal. Dat wekt echter grote ergernis en schrik bij de andere mensen. Ze durven niet meer in de buurt van de bibberbergen en het rilmeer te komen, door al dat ‘geboe’. Zelfs de zwarte kat, de spoken en de vleermuizen slaan op de vlucht. Helemaal alleen blijven de boevrouw en boeman, met hun boebaby, over. Tot de boeman een stel koeien koopt. Die vinden ‘boe’ namelijk heel gewoon. Eind goed, al goed!
De tekeningen en de tekstweergave sluiten goed aan bij de door het verhaal geschepte sfeer. De illustraties lijken onafgewerkt maar daarin ligt net hun kracht. Ze wekken verwondering, al vrees ik dat ze voor jonge lezers soms iets te angstwekkend kunnen overkomen in hun opzet. Ook de tekst wordt gekruid met af en toe uitroepen. Naast menig ‘boe’ vinden we in afschrikwekkend groot lettertype ook ‘woohoo’ van de spoken, het ‘fffsss’ van de wind en nog vele andere ‘aaarch-en’. Het past dan wel bij het boek, zo vlak voor het slapen levert het niet echt een veilig gevoel op. Of ligt net daar de kracht van het boek, in de confrontatie? Dat het kind duidelijk gemaakt wordt dat het soms best eens bang mag zijn, ook al is het maar van iets kleins? En dat het zich dan niet moet schamen eens goed luid te roepen? Het absurde einde wijst inderdaad in die richting. Als het kind dus goed voorbereid is, kan het dankzij dit boek vast en zeker leren zijn angst niet te veel te verstoppen, maar er uiting aan te geven als het zich veilig voelt. Want als zelfs de boeman en de boevrouw soms schrikken…
– Door Sebastian De Witte –