Een sprookje verwacht je in een sprookjesbundel of prentenboek. Het bamboemeisje daarentegen is uitgegeven als een roman, een beeldroman dan wel. Terecht staat Mattias De Leeuw als illustrator dan ook bovenaan op de kaft. De tekst is ingebed in zijn oogverblindende waterverfschilderijen, die door de ruimte die ze krijgen volledig tot hun recht komen.
Hoeveel sfeer je met waterverf kunt oproepen wordt meteen duidelijk op de schutblaren, die een close-up laten zien van bamboestokken. Terwijl je verder bladert, ontvouwen zich Japanse landschappen, met veel groen en roze bloesems en treed je binnen in kamers met wanden van rijstpapier én in de emoties van personages die door de close-ups meteen tot je spreken, hoe sober hun gelaatstrekken ook zijn afgebeeld. Kijk maar naar het gezicht van de bamboesnijder die zijn dochter omhelst, hoe die een en al tederheid uitdrukt of naar de prent waarop Jie in haar wijde, blauwe kimono tegen haar vader aanleunt, wanhopig op zoek naar houvast. Door zich te inspireren op oude Japanse prenten en kalligrafie en die aan te passen aan zijn eigen stijl, slaagt Mattias De Leeuw erin een wereld op te roepen die tegelijk vreemd en vertrouwd is.
De sfeervolle illustraties sluiten perfect aan bij de poëtische tekst van Edward van de Vendel. Zijn bewerking maakt van het Japanse sprookje uit de negende eeuw een tijdloos en universeel verhaal, dat je meesleept in een bezwerende stroom vol klank en ritme. Komt daarbij de poëtische beeldspraak die de beeldenrijkdom van Mattias De Leeuw ondersteunen en verrijken. Hoe bijzonder het kleine meisje is dat de bamboesnijder en zijn vrouw vinden, wordt meteen duidelijk in de volgende zin: ‘zo’n kindje dat speelde als een ijsvogeltje, dat giechelde met het geluid van wegzwaaiende vlindervleugels.’ En hoe origineel verwoordt Van de Vendel haar succes bij de mannen: ‘Alle mannen liepen voortaan rond met open mond, want als zij voorbijkwam, kregen ze hem niet meer dicht.’ Ook elders geeft een lichte humor kleur aan typeringen: ‘Hij had een neus zo recht dat de hele bergketen van achter het dorpje waar Jie woonde moeite moest doen om niet jaloers te worden.’ En hoe mooi verbindt de auteur Jies gevoelens met de omgeving: ‘En de rivier begon baldadig blij te bruisen toen Jie haar vingers zachtjes op het water rusten liet.’ Een en al klank is ook de naam die Lie als volwassen vrouw krijgt: ‘ Nayotake no Kaguya)hime’. Die naam vormt wel een uitdaging voor de voorlezer, die eerst al even kan oefenen op de naam van de prins: Ishizukuri. Maar als je ze eenmaal onder de knie hebt, wordt het voorlezen nog meer een festijn van klanken en beelden.
Niet alleen de taal maar ook de opbouw van het verhaal is bijzonder. Het sprookje over de liefde tussen het bamboemeisje Jie en de jonge keizer is ingebed in een kaderverhaal waarin een meisje op de maan Jie in de gaten houdt en commentaar geeft bij de gebeurtenissen. Uiteindelijk klikken beide verhalen op een verrassende manier in elkaar, wat een uitweg biedt voor het vreselijke dilemma waar Jie zich voor geplaatst ziet omdat ze denkt niet te kunnen trouwen met de jonge keizer want, ‘ze is niet van deze wereld’. Haar verhaal is uiteindelijk dan ook een intense ode aan de liefde, samengebald in het volgende citaat: ‘Zo bleven ze een tijdje staan, want liefde maakt wat vast is vloeibaar en wat vloeibaar is weer vast – het hangt je vleugels om en tegelijkertijd spijkert het je spieren aan de grond. Het zet de wereld in zwart-wit, terwijl het jou en hem, of haar en jou met de kleuren inkleurt van het allereerste zelf geplukte paradijsboeket van de allereerste paradijselijke pauwenverentooi.’
Het bamboemeisje is een hebbeding waar je beurtelings baldadig blij en zachtjes rustig van wordt. Een tijdloos sprookje over de liefde, waarin woorden en beelden elkaar poëtisch omarmen.
Jan Van Coillie