Spriet is zo dun dat je hem bijna niet ziet, meestal zie je hem pas als hij praat. En praten kan hij, vooral vragen stellen kan hij als de beste. Hij leeft in een kleurrijke wereld, alleen … er is een gat in. Doordat de wereld ook nog eens in de lucht hangt, in het niets dus, vinden de andere mensen dat gat een probleem: je kunt er immers in verdwijnen. Dan kom je NOOIT meer terug, wat bij Spriet een hele redenering oproept over in het niets verdwijnen en nooit meer terugkomen. Zijn gedachtegang is best ingewikkeld en bovendien gekunsteld verwoord, waardoor Spriet nog ijler overkomt dat hij al is: ‘nog nooit heeft iemand NOOIT meegemaakt, want aan NOOIT komt nooit een einde. En als ergens GEEN EINDE aan komt, dan is het ook nooit HELEMAAL gebeurd.’
Ook op de volgende pagina klinken Spriets woorden weinig natuurlijk en zelfs een tikkeltje belerend: Nou, ik zou wel eens willen weten hoelang de tijd ooit duurde voordat ik er was. Ik bedoel, welk stuk zou nu langer zijn: de tijd voordat je er bent, of de tijd nadat je er bent geweest.’ Niemand luistert naar Spriet, maar dat zou wel eens te wijten kunnen zijn aan de taal die de auteur hem in de mond legt. Die had eenvoudiger gekund en daardoor uitnodigender.
Toch zijn de vragen die Spriet oproept wel prikkelend. Wie als volwassen voorlezer de vragen wat aanpast of ze herhaalt in eigen woorden, kan met dit boek zeker boeiende gesprekken voeren met jonge kinderen.
Vooral wanneer Spriet Moeloet leert kennen, wordt het verhaal helderder en luchtiger. Moeloet heeft geen stem, maar kan des te beter luisteren. Spriet verzekert haar dat je niet bang hoeft te zijn voor het verdwijnen, want als er niets zou verdwijnen, zou er ook niets gebeuren. Dat illustreert hij met muzieknoten, woorden en een kus, die Spriet vleugels geeft. Hij zweeft op zijn skateboard door de ruimte, om te verdwijnen in het gat. Dat roept bij Moeloet gedachten op over de verschillende betekenissen van ‘nu’ en over eindeloos.
Tegelijk krijgt ze een stem, haar naam betekent trouwens ‘mond’. Het laatste ‘woord’ is voor de illustratrice. Ze tekent een potlood met op de zijkant ‘2B or not 2B’. Het potlood lijkt te wijzen naar Spriet op de tegenoverliggende pagina. En nog is het boek niet uit, op het schutblad tekent ze een hond met een been en enkele blaadjes, waarvan er een de vorm van een glimlach heeft. Deze vrolijke noot relativeert het zwarte gat op de tegenoverliggende bladzijde.
Dergelijke spelletjes speelt de illustratrice wel meer, wat van Er zit een gat in de wereld van Spriet meteen ook een intrigerend kijkboek maakt. Zo laat ze de hond zijn been zoeken in een berg muzieknoten en tekent ze ergens op de grond de woorden ‘cogito, sum’. Ze vult de tekst ook aan met beelden. Als verteld wordt dat de mensen ‘de mooiste dingen’ bouwen om het gat niet te hoeven zien, tekent ze de toren van Babel, de ark van Noah, een kerk, een moskee, een raket en een flatgebouw. Op die manier vertelt ze niet alleen een eigen verhaal, maar zet ze net als de tekst aan het denken.
Jan Van Coillie