Het verhaal speelt zich af in Zuid-Amerika. Juca probeert moeizaam een eigen leven op te bouwen. Hij volgt een opleiding aan een kunstacademie in een grote stad, maar hij voelt zich een buitenbeentje en vindt moeilijk aansluiting bij de groep. Dat heeft alles te maken met zijn verleden. De vreselijke dingen die hij meemaakte, kan hij niet delen met zijn leeftijdsgenoten en zelfs niet met zijn leraren. Als hij een eindwerk moet maken, dringt het verleden zich echter op.
In een strip tekent Juca het trieste verhaal van zijn slavenbestaan op de plantage. Zo komt hij in het reine met zichzelf en wordt zijn verleden bespreekbaar. De strip draagt hij op aan zijn broer Ramiro en aan de mensen die hem hielpen om een nieuw bestaan op te bouwen. Het boek maakt duidelijk dat kinderen in andere landen het vaak veel moeilijker hebben. Gewone dingen zoals eten op tafel, een bed om te slapen en naar school gaan, zijn in sommige delen van de wereld niet vanzelfsprekend. Soms maken kinderen vreselijke dingen mee en kunnen ze nauwelijks rekenen op de steun van volwassenen. Vaak worden ze dan getekend door gevoelens van schuld en schaamte.
In dit boek wisselen hoofdstukken over het leven in de stad en over het verleden elkaar af. Zo ontdek je tijdens het lezen hoe Juca en Ramiro op het landgoed terechtkomen, welk lot hen op de cacaoplantage wacht en hoe Juca ten slotte kan ontsnappen. Met de hulp van anderen zoals meester Nilton, kan hij aan zijn toekomst werken. Het verhaal besteedt ook veel aandacht aan de rol van journalisten en van mensenrechtenorganisaties die deze vorm van slavernij bestrijden en de slachtoffers helpen.
– Door Rita Ghesquiere –