Erna Stassen weet hoe ze een personage in een paar woorden kan typeren: ‘Boaz houdt van stilte. Maar hij houdt niet van stilzitten .’ Boaz is een eenzaat, het liefste zit hij te dromen of duikt hij weg in de wereld van de indianen. Vrienden heeft hij niet, tot Aïsha in zijn klas komt, een echte indiaanse, of dat denkt Boaz toch. Haar taal begrijpt hij niet, maar wel haar tekeningen. Samen maken ze een schooltaak over de indianenculturen. Boaz bloeit open, tot zijn vader roet in het eten gooit.
Omdat Boaz niet goed functioneert in de klas – omdat hij zo slim is, verveelt hij zich – wil zijn vader hem een klas laten overslaan. Maar dan zit hij niet meer bij Aïsha. Boaz is zo boos dat hij wegloopt. Het wordt een lange nacht in de duinen, gelukkig met zijn lievelingspony én de trucs van zijn oma. Het is ook zijn oma die hem terugvindt en die Aïsha en haar moeder bij Boaz uitnodigt. Als er bij Aïsha een ruit ingegooid wordt, is het ook oma die het gebeuren voor Boaz kadert door te vertellen over mensen die bang zijn voor vluchtelingen. Uiteindelijk vindt Boaz de moed om aan zijn vader duidelijk te maken wat hij echt wil.
Het slot laat veel open en toch weer niet. Het vertelt wat een echte indiaan is en geeft de belangrijkste les van Boaz’ vader weer: de buitenkant is onbelangrijk. De illustratie die alles afrondt, is een mooi symbool voor de vriendschap. Erna Stassen weet niet alleen haar personages kernachtig te typeren, ze slaagt er ook in met weinig woorden diepe emoties uit te drukken zoals de opkomende woede bij Boaz of de ontluikende vriendschap met Aïsha. Knap is ook hoe ze de keten van gedachten verwoordt die door Boaz zijn hoofd spoken wanneer hij ’s nachts alleen in de duinen is. Ook het volgende stukje uit zijn werkstuk getuigt van een sterke inleving, met een verrassende, veelzeggende slotzin: ‘Ik geloof ook in de hemel. Ik geloof in de dierenhemel . Daar zijn de konijnen van mijn schedeltjes. En ik geloof ook in de zevende hemel , want daar zit ik nu in.’ Dat alles maakt dat je als lezer intens met Boaz meeleeft.
Het boek is rijk geïllustreerd door Martijn van der Linden. Hij gebruikt vooral motieven uit de kunst van verschillende indianenvolkeren, met veel geometrische figuren van dieren, totems, pijlen en veren. De mensen zijn herleid tot schimmen. Ook zijn keuze voor rood, zwart en wit is geïnspireerd door de kunst van de Indianen. In kleine, rode kadertjes krijgt de lezer af en toe extra weetjes mee, bijvoorbeeld over de Sioux, de afkomst van het woord ‘indiaan’ of de betekenis van ‘cultuur’. Ze komen tegemoet aan weetgierige lezertjes, maar kunnen wel de vaart uit het verhaal halen. Door de zwarte letter op rode achtergrond zijn ze ook niet gemakkelijk te lezen. Dit is echter maar een kleine kanttekening bij een rijk verhaal dat door zijn pregnante verwoording bijna lijfelijk laat ervaren hoe vriendschap als vanzelf cultuurverschillen overbrugt.
Jan Van Coillie