Sciencefiction doet de lezer nadenken over de toekomst van de wereld. Dat doet De woordsmid alvast op een bijzondere manier. Na de Smelt hebben reusachtige overstromingen het grootste deel van de wereld van de kaart geveegd.
De overlevenden hebben zich teruggetrokken in Ark, waar John Noa als de Grote Redder de plak zwaait, bijgestaan door de ‘garders’. De meesten geloven dat hij het goed met de mensheid voor heeft. Hij zorgt ervoor dat de natuur in bedwang blijft en dat er rust en orde heerst. Er gelden strenge omgangsregels en muziek en kunst zijn verboden. Zijn belangrijkste wet schrijft voor dat de mensen enkel Lijst mogen spreken, een beperkte taal van 500 woorden.
Verantwoordelijk voor die lijst zijn woordsmid Benjamin en het meisje Letta, over wie hij zich ontfermd heeft. Als Noa Letta laat weten dat Benjamin overleden is, moet zij hem opvolgen. Maar dan komt ze in contact met de ‘ketters’ en krijgt ze een briefje waarop staat dat Benjamin nog leeft. Een voor een zakken al haar zekerheden in elkaar en wordt ze opgezadeld met een verpletterende verantwoordelijkheid.
Verwijzingen naar de opwarming van de aarde, het smelten van het poolijs en de desastreuze gevolgen daarvan, het uitsterven van diersoorten, de groene beweging, het ‘Trumpisme’ … zijn legio. De ramp die ze veroorzaken schetst een somber toekomstbeeld. Dat beeld is op zichzelf niet verrassend, evenmin als de figuur van de zogenaamde redder die een gewetenloze schurk blijkt. Al maakt de aandacht die de auteur besteedt aan de ijzeren logica die hij hanteert hem wel tot een boeiender personage. Zijn handelingen vertrokken overigens vanuit goede bedoelingen. Zijn helpers zijn dan weer wel heel en al stereotiep, zoals Carver, het prototype van de boosaardige helper. Wat het boek wel origineel maakt, is de bijzondere aandacht voor de rol die taal speelt in de samenleving.
De lezer ervaart snel hoe beperkt Lijst werkt. Belangrijke woorden voor de menselijke interactie, zoals ‘hoop’, ontbreken, waardoor de taal beperkt wordt tot steriele bevelen of gebrekkige vragen. Door het boek heen staan dan ook interessante uitspraken over de rol van taal en van de mensen die ze op een bijzondere manier gebruiken: ‘Door de eeuwen heen hadden woordsmids geholpen de wereld vorm te geven. Ze werden ook anders genoemd – schrijvers, journalisten – maar ze hadden allemaal met taal gewerkt en kenden de kracht van het woord.’
Een enkele keer verliest de auteur zich echter in prekerigheid, wanneer Letta op het eind Noa van het belang van taal probeert te overtuigen. In dit geval hadden minder woorden meer (overtuigings)kracht gehad. Overigens is de taal die de auteur hanteert niet altijd even raak en durft ze soms wel een klef of nodeloos gezocht beeld te gebruiken zoals ‘verdriet spoelde over haar heen als een plotselinge regenbui.’
Maar elders treffen dan weer verrassende vondsten, die de vertaler goed weet over te brengen. Zo worden kunstenaars ‘kleurenvangers’ genoemd en is ‘uitsterven’ het treurigste woord dat bestaat. Wat wellicht veel jonge lezers het sterkste zal aanspreken, is de spanningsopbouw, met een sterk uitgebouwde spanningsboog van begin tot eind en talrijke cliffhangers die je doen verder lezen.
De geroutineerde lezer mag zich dan al storen aan de vele ‘trucjes’ om de spanning op te voeren die soms gekopieerd lijken uit Harry Potter of Lord of the Rings, veel jonge lezers zullen er allicht van smullen. Het is vooral die combinatie van vakkundig opgebouwde spanning en een boeiende en uitdagende kijk op de rol van taal voor de mens die van De woordsmid een meer dan lezenswaardig smeedwerk van taal maken.
Jan Van Coillie