Dit is op en top Tellegen. Vanaf de eerste zinnen duik je in de magie van zijn unieke dierenwereld, die zo vertrouwd is en tegelijk zo vervreemdend. Een wereld waarin een vuurvliegje brieven schrijft naar alle andere dieren, een olifant keer op keer uit een boom valt en een stekelvarken niets liever doet dan op zijn hoofd staan. Maar ook een wereld waarin de lezer veel van zichzelf herkent, want niets menselijks is de dieren vreemd, van woede over spijt tot diepe twijfels en goede voornemens.
In deze bundel zijn opvallend veel dieren ontevreden: het vuurvliegje wil ‘groot en ontzagwekkend’ zijn, het wil ‘nooit meer dat verschrikkelijke je achter mijn naam’; de giraf vraagt zich af of de twee steeltjes op zijn hoofd zonder hem zouden kunnen; de pad lijkt wel geboren om boos te zijn op alles en iedereen en het wrattenzwijn vindt zijn naam lelijk (al vindt hij het niet erg dat hij wratten heeft). Daarbij stellen de dieren vaak lastige, soms schijnbaar absurde maar uiteindelijk diepmenselijke vragen, zoals de duizendpoot, die zich afvraagt waarom hij de duizendpoot is en niet een ander dier?
Meestal komen de dieren tot zelfinzicht, een typisch gegeven in Tellegens verhalen. Het vuurvliegje ontdekt dat het toch bijzonder is zoals het is. De olifant die wenst dat hij de zon was omdat hij dan elke dag tegen de achterkant van de bomen omhoog zou kunnen klimmen, komt tot het besef dat hij als zon niet zou kunnen dansen, wat ook een van zijn lievelingsbezigheden is. Dit inzicht komt er na een droom, ook al een typisch ingrediënt in Tellegens verhalen. Zo gaat de razernij van het wrattenzwijn pas liggen na zo’n droom, gevolgd door verdriet en spijt. Intussen heeft de lezer kunnen genieten van Tellegens spel met de taal, waarbij het wrattenzwijn zijn woede van zich af schreef door alle dieren aan te spreken met die vreselijke ‘wr’ in hun naam: dag wrekel, wroek, wrarper en wrolifant. Haarscherp weet Tellegen de gevoelens van de dieren haast tastbaar tot leven te wekken, zoals de van spijt verscheurde wezel: ‘Het ene soort spijt botste met volle kracht op het andere soort spijt, midden in zijn hoofd’ en ‘De storm in zijn hoofd was gaan liggen, zijn gedachten lagen gehavend wijs en zijd in het rond.’
Dit keer werd Carll Cneut aangezocht om de magische dierenwereld van Tellegen in beeld te brengen. De opdracht zat Cneut als gegoten. Hij is een meester in het vermenselijken van dieren die toch dier blijven én in het schilderen van weelderige natuurtaferelen waarin die dieren zich meteen thuis voelen. In veel prenten maken de dieren als het ware deel uit van de plantengroei, waardoor je als kijker uitgenodigd wordt naar hen op zoek te gaan. Cneut tovert niet alleen met kleuren, maar ook met composities en verhoudingen. Zo tekent hij het vuurvliegje groter dan de neushoorn, die op zijn beurt maar iets groter is dan de mier, wat niet alleen past bij de gevoelens van het vuurvliegje dat van die ‘je’ af wil, maar ook bij de essentie van Tellegens dierenwereld, waarin de olifant probleemloos aan huis kan komen bij de eekhoorn. Overigens is die olifant duidelijk Cneuts lievelingsdier. Hij beeldt hem zelfs af bij verhalen waarin hij niet expliciet genoemd wordt. En altijd zijn er de talrijke builen op zijn kop als getuigen van zijn valpartijen. De zwarte olifant, bengelend in de goudgele boom, is een van mijn lievelingsprenten. Een feest van kleur en expressie is de prent bij ‘De das’, die alle dieren op zijn verjaardagsfeestje buiten in de regen laat staan omdat hij bang is dat ze de weg niet zouden vinden in zijn eindeloze gangenhuis. De compositie met maskers doet denken aan James Ensor. Geen betuttelende ‘je’ in deze verhalen en prenten, maar wel vuur, de kracht van de zee en het luchtige van de vlieg om je eindeloos te laten weglezen.
Jan Van Coillie