Allemaal willen we de hemel, Een mens is genoeg, De rest van ons leven … Els Beerten lijkt een patent te hebben op titels die meteen tot nadenken stemmen, meer nog, die doen nadenken over de essentie van het leven. Dat doen ook meerdere passages in haar nieuwe boek, al meteen op het eind van het korte openingshoofdstuk: ‘De trein vertrekt. Nog even blijven we staan. Bewegen we nauwelijks. Geven we het mirakel de kans om zich alsnog te voltrekken. Een trein die terugkeert, het leven dat vanzelf weer in zijn plooi valt. En het zal niet gebeuren. Het is nu eenmaal niet wat levens gewoonlijk doen.’ Het leven valt niet vanzelf in de plooi, we moeten het zelf maken, met vallen en opstaan. Die ‘boodschap’ doordringt het hele werk van Els Beerten en geeft het meteen ook een sterke authenticiteit.
De rest van ons leven bevat twee (levens)verhalen. Het eerste begint in Barga, een onooglijk dorp in Italië, aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Die oorlog, de Spaanse griep die erop volgt en de toenemende armoede hebben een diepe impact op het leven van de jonge Fredo Santoro. Met zijn vader emigreert hij naar Liverpool, waar ze opgevangen worden in een warme Italiaanse gemeenschap van ijsventers en kappers. Maar alles verandert als Italië onder Mussolini de kant van de nazi’s kiest. Die keuze maakt de Italiaanse migranten in Engeland verdacht. De jonge Fredo kan onderduiken, maar voor zijn vader loopt het slecht af.
De eerste verhaallijn raakt vervlochten met die van de kleine Vito, zoon van Luigi met wie Fredo in contact komt in een kamp voor krijgsgevangen en met wie hij uiteindelijk terug naar Italië gaat. In dit tweede verhaal focust Els Beerten op de gevoelswereld van Vito, die niet alleen na zoveel jaren geconfronteerd wordt met een voor hem vreemde vader, maar ook met de lethargie van zijn moeder na een uiterst traumatische ervaring. Zijn jonge leven wordt nog verder overhoop gehaald wanneer zijn ouders naar België migreren en hem achterlaten bij zijn ‘tante’ Carlotta en Fredo.
De twee verhalen komen niet zomaar samen in Beertens roman. In wezen vertellen ze beide iets wezenlijks over de impact van ingrijpende gebeurtenissen als oorlog en migratie op het leven én over de weerbaarheid en veerkracht van (jonge) mensen. Een groot deel van Beertens kracht bestaat erin dat ze die levenswijsheid nergens opdringt, maar meegeeft in zinnen en passages die je als lezer mee doen nadenken met de personages. De volgende zinnen sluiten aan bij het openingsfragment: ‘en we hopen dat het wonder gebeurt, dat een mens opnieuw kan beginnen. Terwijl het niet kan. Alles wat ooit was, is er nog altijd. Een mens gaat verder met altijd meer. Hij laat helemaal niets achter. En misschien is dat zijn groot geluk.’ Of neem het volgende fragment uit de slotpagina’s: ‘Misschien is doorgaan minder ingewikkeld dan we geneigd zijn te denken. Op een gegeven moment went het zo, dat we er niet meer bij stilstaan dat het leven haast niets anders is. En is dat gelukkig zijn. Niet meer beseffen dat we alweer doorgaan. Is gelukkig zijn veel minder spectaculair dan we denken.’
Vanaf de openingsscène – die heel filmisch verwoord is – word je het verhaal in gezogen. En dat blijft zo wanneer Fredo’s leven zich ontrolt. Door de vele details, die zowel positieve als negatieve gebeurtenissen kleur geven, blijf je als lezer intens met het hoofdpersonage meeleven. Lees maar hoe beklijvend Beerten in enkele lijnen het afscheid van Fredo’s oma verwoordt: ‘”Niet huilen,” zegt hij dan, te laat. De tranen zijn al vertrokken uit haar ogen, met zo veel kracht dat ik achter mijn vader kruip en mijn armen om zijn benen sla en hij de zijne om mijn grootmoeder, en terwijl ze zegt dat ze stikt als we nu niet vertrekken, kijk ik naar de hoed op tafel, alleen maar naar de hoed, en ik tel de takjes.’
In het tweede deel van de roman, waarin Beerten de kleine Vito aan het woord laat, werd ik zo mogelijk nog sterker meegesleept. Het is een krachttoer hoe de auteur zich weet in te leven in de gevoelens en gedachten van een kind en hoe ze die op zo’n manier kan verwoorden dat je als lezer het gevoel krijgt er helemaal in weg te kunnen kruipen. Niet enkel het lettertype verandert, ook de taal wordt eenvoudiger, met kortere zinnen en een aangepast woordgebruik. De taal is niet alleen eenvoudig, er staat ook geen woord te veel. Beerten verstaat de kracht van de suggestie. Zo weet ze fijngevoelig de spanningen tussen Vito en zijn vriend Gianni op te roepen, niet alleen door wat ze zeggen maar ook door wat ze niet zeggen en niet alleen door hoe ze handelen maar ook door hoe ze kijken. Ook in de dialogen weet de auteur met weinig woorden veel te suggereren, zoals in het volgende korte gesprek tussen Fredo en Vito: “‘Was je dan niet bang?’/ ‘Heel bang,’ zegt Fredo. ‘Maar als het moet, kan een mens veel.’/ ‘Ik niet,’ zeg ik./ Hij kijkt naar mij. Hij zwijgt./ ‘Wat kun jij dan niet?’/ ‘Veel,’ zeg ik.”
De rest van ons leven, daar gaat het om. Niet wat achter maar wat voor ons ligt is het belangrijkste. En al lijkt er in het leven niets meer te resten, dan nog kunnen daar die twee handen om je schouders zijn of die eindeloos lange armen van de ander of het licht in zijn of haar ogen. In Beertens boek ervaar je wat dat betekent met een intensiteit die je enkel in een sterke roman kan voelen.
Jan Van Coillie