Je slaat het boek open en al op de schutblaren zie je de muur, onverzettelijk in het midden, in de vouw van het boek. Op de volgende pagina’s vult de witte ruimte aan weerskanten van de muur zich, een knappe vondst die het boek een heel eigen dynamiek geeft.
Op de titelpagina staat er plotseling rechts van de muur een norse neushoorn. Dan duikt er links een jongen op in ridderpak met een ladder en aan de andere kant nog een gevaarlijk dier: een tijger. Vervolgens zet de jongen zijn ladder tegen de muur, terwijl aan de andere kant de tijger op de neushoorn klimt en er ook nog een gorilla verschijnt. Zo bouwt de auteur het verhaal verder op en neemt de spanning toe.
De kleine ridder stelt na een poos dat zijn kant van het boek veilig is, wat een pareltje van visuele ironie oplevert, want de kijker ziet hoe aan de voet van de ladder het water stijgt. Wat later kun je ook lachen uit leedvermaak als de toren van wilde dieren omkukelt. De spanning stijgt verder wanneer de dieren plotseling op de vlucht slaan.
Kijker en luisteraar vragen zich af waarom, tot ze het blad omslaan en er aan de andere kant een monster, een woeste reus, opduikt. Intussen kan de kijker zien dat de ‘veilige’ kant helemaal niet zo veilig is. Het komt tot een dramatisch hoogtepunt waarin het monster niet blijkt te zijn wie of wat de kleine ridder dacht.
De conclusie wordt niet geëxpliciteerd maar is even duidelijk als belangwekkend: durf je aannames ook eens van de andere kant te bekijken. Dat een kunstenaar die boodschap zo eenvoudig en helder in woord en beeld kan brengen is meesterlijk. Dit prentenboek staat als een muur, is een dijk van een boek en voor mij nu al een klassieker.
Jan Van Coillie