Het is haast onvoorstelbaar hoe Tellegens dierenverhalen nooit vervelen. Sterker nog, hoe ze blijven fascineren, amuseren, je doen reflecteren.
In de 25 nieuwe verhalen in deze bundel treden natuurlijk de hoofdrolspelers uit eerdere bundels op, allereerst de eekhoorn en de mier, maar ook de olifant en de egel. Andere dieren zorgen voor afwisseling: de mammoet, de veenmol, de wezel, de struisvogel enzovoort. Zoals steeds belanden ze in situaties die gekenmerkt worden door een prettig gestoorde logica. Neem het titel- en openingsverhaal ‘De mammoet had willen zingen.’ De eerste zin is typerend voor Tellegens aanpak: hij begint heel gewoon en eindigt licht vervreemdend: ‘Op een ochtend in de herfst, aan de rand van het bos, in een donker deel waar hij nog nooit was geweest, kwam de eekhoorn de schim van de mammoet tegen.’ De mammoet verontschuldigt zich meteen dat hij slechts een schim is: hij is immers uitgestorven. Hoe dat precies gekomen is, weet hij niet, ‘maar ik kan het je niet aanraden. Uitsterven is verschrikkelijk.’ Hét verschrikkelijkst vind hij zelf dat hij nooit heeft leren zingen. Die gedachte blijft de eekhoorn bij. Hoe mooi had het niet kunnen zijn als de mammoet en de kikker samen hadden kunnen zingen. Die gedachte balt Tellegen aan het slot samen in een poëtische zin zoals alleen hij die kan verzinnen: ‘voorwereldlijk galmen als omlijsting van hedendaags kwaken …’
Niet alleen Tellegens favoriete dieren maar ook lievelingsmotieven duiken ook in deze bundel herhaaldelijk op: van de brieven die de dieren aan elkaar schrijven over de potten beukennotenhoning tot de verjaardagen met taart. Maar niet die motieven en situaties zijn het belangrijkste, maar wel de onderliggende gevoelens en gedachten. De verhalen doen – meestal lichtvoetig – nadenken over angst, boosheid (in verschillende soorten), verdriet (een zee van …), weemoed, (on)tevredenheid en vooral gezelligheid. Dat laatste is onlosmakelijk verbonden met vriendschap, die zelfs bodemloos verdriet in een oogwenk kan doen opdrogen. Hoe gek en absurd de geschetste situaties ook zijn, door Tellegens verwoording zijn ze ook altijd heel herkenbaar: ze ontvouwen zich als het ware voor je ogen en oren. Neem het verhaal van de struisvogel die zijn nek niet lang genoeg vindt, maar aan den lijve ondervindt dat de allerlangste nek zijn leven alleen maar ingewikkeld maakt. Of neem het verhaal over de olifant die het huis van de slak verplettert, wat voor de slak de gelegenheid is om nog harder dan anders te schelden op de schildpad, die onverstoorbaar het slakkenhuis herstelt.
Dat je de verhalen voor je ziet, is mee te danken aan de eigenzinnige illustraties van Igor Oleynikov, uitgevoerd met waterige verf op een natte ondergrond, waardoor de contouren lichtjes uitlopen. Maar het zijn vooral de kleuren die voor sfeer zorgen. Zo zuigt het spel met licht en donker in de prent met het groen oplichtende vuurvliegje je meteen de prent in. Onvergetelijk zijn ook de zwevende mammoet, het luidkeels zingende koortje voor de verjaardag van de kikker, de sombere eekhoorn voor de spiegel en de duizendpoot in bed, die zo graag een ontelbaarpoot wil zijn.
Het boek eindigt met ‘De laatste brief van de eekhoorn’, waarbij elke Tellegen-fan natuurlijk hoopt dat het niet zijn laatste zal zijn. De eekhoorn laat gelukkig zelf een opening. Zijn laatste brief schreef hij omdat hij bedacht alles al eens gehoord en gezien te hebben: van de olifant die aan zijn lamp slingerde tot de mier die een pot honing opat. Hij werd er zowaar weemoedig van, maar bedenkt uiteindelijk toch in bed: ‘Misschien beleef ik straks toch iets, iets wat ik nog nooit heb beleefd. Ik denk het niet, maar je weet het nooit.’
Jan Van Coillie
Weetje
De Russische illustrator Igor Oleynikov won in 2018 de Hans Christian Andersen Award, een van de hoogste onderscheidingen voor jeugdliteratuur.