De twaalfjarige Kester zit al twee jaar opgesloten in het Spectrum College, een soort tehuis voor ‘Bijzondere’ kinderen, dat wil zeggen kinderen waar het regime geen last mee wil. Kester typeert het instituut als “de saaiste school van de hele wereld, waar je nooit meer vanaf komt”.
Iedereen is er onaardig tegen hem, en buiten is de wereld naar de vaantjes. Alle dieren zijn uitgestorven en het leven wordt beheerst door ‘formula’, een kunstmatige voeding, de enige die er nog is nu de natuur op sterven na dood is. Dat is tenminste wat de overheid laat geloven.
Alles verandert als er plots een kakkerlak in Kesters kamer opduikt, die zichzelf ‘de generaal’ noemt. Samen met een troep duiven helpt hij Kester ontsnappen. Ze beginnen een gevaarlijke tocht naar het gebied waar de laatste wilde dieren wonen. Onder leiding van het edelhert trekken ze terug naar de stad, op zoek naar Kesters vader, die een middel zou kunnen vinden om het virus dat de dieren uitroeit onschadelijk te maken. Onderweg krijgt Kester steun van Polly en –zij het aanvankelijk met veel reserves- van een wolfsjong.
De spanning stijgt als blijkt dat ze worden achternagezeten door de harteloze kapitein Skuldiss, die alle dieren wil uitroeien. Spanning en fantasie in overvloed in dit eerste deel van deze nieuwe fantasy trilogie. Samen met de emotionele zoektocht van een jongen naar zijn vader en het vleugje humor waar vooral de kakkerlak voor zorgt, kan de mix zonder twijfel veel jonge lezers aanspreken. Ook het mengen van sciencefiction en dierenverhaal zorgt voor bijzondere momenten.
De tocht wordt erg filmisch beschreven: je ziet als lezer de dieren voor je en leeft met hen mee tijdens de wanhopige overlevingstocht. Bovendien is Kester een aantrekkelijke jonge held met doorzettingsvermogen maar ook met twijfels. Jonge lezers kunnen zowel naar hem opkijken als met hem meeleven. Toch vertoont het boek ook enkele zwakke plekken. Generaal Skuldiss is vreselijk stereotiep neergezet; hij grijnst zelfingenomen, hanteert een gebroken taaltje en is volkomen harteloos. Maar ook de andere nevenpersonages blijven vlakke karakters. Polly is het typetje van de zelfverzekerde vriendin die de held bijstaat. Het is erg onwaarschijnlijk hoe ze een meute hongerige mensen in bedwang kan houden. Kesters vader is de typische verstrooide professor met het gouden hart. Ook de ‘buitenstaanders’ met hun mutsen, sjaals, scheppen en schoffels zijn stereotypen. Hun leidster, ‘Ma’, lijkt aanvankelijk goed, maar blijkt later een valse, egoïstische vrouw. Ook haar gedrag is nogal voorspelbaar.
De hoofdfiguur Kester krijgt meer inhoud, maar het horloge dat hem telkens weer uit de nood helpt, is toch een goedkope vondst. Als de auteur complexere emoties moet weergeven, slaagt hij daar slechts matig in, bijvoorbeeld op het cruciale moment wanneer Kester in paniek raakt als de dieren een na een worden afgemaakt. Alle dieren krijgen een eigen persoonlijkheid en stem: het edelhert praat heel voornaam, de kakkerlak spreekt ‘bekakt’ en de zwarte duif zegt alles omgekeerd. Dat maakt hen herkenbaar, maar tegelijk klinkt het op de duur ook wat irritant.
Vooral het taaltje van de duif en de kakkerlak verliezen snel het grappige effect, zodra je merkt dat het meer van hetzelfde is. Toch blijft de essentie van het boek, de tocht van de jonge held met ‘zijn’ dieren door een bedreigde wereld, zonder meer aantrekkelijk niet alleen voor jonge dierenliefhebbers maar voor alle kinderen die ervan dromen om een held te zijn. Benieuwd wat het vervolg brengt, de plot heeft immers best veel potentieel.
Jan Van Coillie