Wie herinnert zich niet de voorzichtige toenadering tussen de vos en de kleine prins. Het is voor velen de meest onvergetelijke scène uit de klassieker van Antoine de Saint-Exupéry. Typisch voor klassiekers is dat ze telkens in nieuwe gedaantes verschijnen. Deze bewerking is er een voor jonge kinderen in prentenboekvorm. Het is altijd een waagstuk om zo’n klassieker te bewerken. Vraagt het respect voor het origineel niet dat je er zo weinig mogelijk aan verandert? Maar toch, zorgen die bewerkingen er niet voor dat het boek telkens weer tot leven komt?
Dit prentenboek brengt in elk geval het verhaal van de kleine prins bij een nieuw publiek van volwassenen en jonge kinderen die het samen kunnen beleven in woord en beeld. Het dient gezegd, de bewerking gebeurde drastisch. Agnès De Lestrade korte de oorspronkelijke tekst zeer sterk in. Het begin bijvoorbeeld wordt teruggebracht van 33 naar 4 zinnen, die wel de kern bevatten in loepzuivere bewoordingen: ‘Als kind wilde ik graag schilder worden. Maar ik gaf die droom op, omdat de grote mensen mijn tekeningen niet begrepen. (De grote mensen begrijpen nooit iets vanzelf, het is echt vermoeiend voor kinderen om altijd alles te moeten uitleggen.)’
Het is knap hoe de bewerker er telkens opnieuw in slaagt om uit elke scène de kern te puren. Natuurlijk verandert ze daardoor wel het oorspronkelijke vertelritme en verliest ze een deel van de sfeer van het origineel. Dat verlies wordt hier echter ruimschoots gecompenseerd door de sfeervolle illustraties. Bovendien laat de beknopte tekst zich prima voorlezen, wat zeker ook de verdienste is van de vertaalster Siska Goeminne. De grote lijn van het verhaal, met alle belangrijke passages, wordt in elk geval bewaard.
Eerst is er de ontmoeting tussen de verteller en de kleine prins in de woestijn. Vervolgens vertelt de kleine prins over zijn planeet met de roos en de baobabs en over zijn reis naar de aarde langs zes andere planeten met een koning, een ijdeltuit, een drinkebroer enzovoort. Op de aarde belandt hij in een rozentuin en ontmoet hij de vos. Die bijzondere scène is het sterkst uitgewerkt. Slechts enkele minder belangrijke passages worden in hun geheel geschrapt, zoals het hoofdstuk met de waterput op het eind.
Wat dit boek echt tot een hebbeding maakt, zijn de illustraties van Valeria Docampo. De bijzonder aaibare verteller-vliegenier, de heerlijk naïeve kleine prins, de spitse vos, ze dwingen meteen je sympathie af. En dan heb ik het nog niet over de raak getroffen emoties, zoals op de prent waar de verteller de kleine prins troost als die bang is dat zijn roos in gevaar is. En wat een kleurenpalet beheerst Docampo. Het rijke geel, de vele tinten blauw, de rode en groene toetsen, ze betoveren de kijker allemaal.
Ten slotte kun je je laten verrassen door de eigenzinnige interpretaties van de figuren die de kleine prins op zijn reis ontmoet. De koning beeldt Docampo uit als een pad met een kroon (verwijzend naar de betoverde sprookjesprinsen), de ijdeltuit die zijn hoed opheft, blijkt letterlijk een leeg hoofd te hebben, de drinkebroer heeft een trechter op zijn hoofd en daarrond een sterrennevel die plastisch weergeeft hoe beneveld hij is. Je raakt er niet op uitgekeken.
De combinatie van verbluffende illustraties en een vlot (voor)leesbare tekst maakt van deze uitgave van De kleine prins een’ prinsheerlijk’ boek.
Jan Van Coillie