4 mei 2029. Veel eerder dan verwacht, heeft het water de hele wereld overspoeld. Iedereen is – meestal tevergeefs – op de vlucht. Moos, opa Leon, professor Beck en de burgemeester hadden deze ramp wél zien aankomen. Zij waren voorbereid en vluchten nu op een meer comfortabele manier. Ze varen tussen de lijken en nergens is nog land te bespeuren. Ook het proviand raakt langzaamaan op. Maar plots ontwaren ze een hoge, spitse berg. Dit blijkt Atlantis te zijn, dat duidelijk niet een verdronken eiland is, maar een berg met een niet actieve vulkaan. Op Atlantis woont een hoog ontwikkeld volk. Maar erg vriendelijk voor de vreemdelingen zijn ze niet.
Dit boek begint zeer gruwelijk. Overal drijven lijken, vissen ontploffen, mensen creperen. Als een ‘wake up call’ kan dit tellen. Hoofdstuk drie is het bloedigste en heeft niet voor niets als titel ‘waarin zoveel gruwelijks gebeurt dat je het misschien beter kan overslaan’. Voor mij verliepen de eerste hoofdstukken daardoor wat stroef. Van zodra het viertal (+ drie kabouters) de berg Atlantis bereiken, krijgt het verhaal vaart. Alle kwalen van deze eeuw passeren de revue: de opwarming van de aarde, de afnemende biodiversiteit, sociale ongelijkheid, de Covid pandemie, fascisme, het migratieprobleem, discriminatie, de excessieve aandacht voor sociale media, …
De hoofdthema’s zijn vriendschap en vertrouwen. De auteur zet deze thema’s dik in de verf, waardoor het boek een positief einde heeft. De drie kabouters die doorheen het boek huppelen, worden gebruikt als bliksemafleiders en als deus ex machina. Een absurde en leuke vondst. Een verteller brengt het verhaal, doorspekt met dialogen, waardoor het boek het nodige tempo behoudt. De vlotte schrijfstijl maakt het verhaal behapbaar. Tienjarigen zijn misschien nog pril om alle maatschappijkritiek te doorgronden. Ik zou het boek eerder aanraden vanaf twaalf jaar. Om alle maatschappelijke vraagstukken te duiden kan een klassikale bespreking achteraf wel nuttig zijn.
Lut Vanderaspoilden