Dit boek bevat vier grappige verhalen over wezens en toestanden waar je vast nog nooit over gehoord hebt. De hoofdrol is voor de fnuiken en de zwanten, maar je leest ook over spandijvie en strikkelstuiken. In het eerste verhaal proberen de fnuiken het verschil te maken.
De Flikfnuiken hebben een ster op hun buik, de Flakfnuiken niet. Ze horen er niet bij. Tot de slimme professor Meeker hen aan een ster helpt. Maar van zodra de Flakfnuiken een ster hebben, willen de Flikfnuiken hun ster kwijt. En ook dat krijgt professor Meeker voor elkaar. De fnuiken weten niet wat ze willen een ster, geen ster. De machine van Professor Meeker brengt het steeds voor elkaar maar het kost wel monnie.
En pas als ze kaalgeplukt zijn beseffen de fnuiken dat een ster op de buik echt niets te betekenen heeft. “Verschil mag er zijn, maar je moet het niet maken.” Ook de twee zwanten uit het volgende verhaal zijn niet al te slim. Ze komen elkaar tegen in het midden van een grote woestijn, maar geen van beiden wil wijken. Koppig blijven ze stilstaan, maar de wereld draait door. En wat te denken van Diewertje van Dam?
Ze noemde haar drieëntwintig kinderen allemaal Sam. Niet zo handig, maar helaas, dat beseft ze pas als het te laat is. In het laatste verhaal wordt de ik-figuur bang van een lege broek die zomaar ronddwaalt in de nacht. Als hij ontdekt dat de broek net zo bang is als hij zelf, verdwijnt de angst. Sindsdien zijn ze niet bang meer voor elkaar. In elk verhaal komen herkenbare problemen en situaties ter sprake. Dr. Seuss verzint gekke fantasierijke personages waarmee zowat alle kinderen zich kunnen identificeren en niemand omwille van uiterlijke kenmerken (huid- of haarkleur, gender, andere lichamelijke kenmerken) gestigmatiseerd wordt. De verhalen zelf laten zien hoe dwaas het is om verschillen uit te vergroten of koppig je gelijk te willen halen.
Yvonne